ECLI:NL:RBDHA:2020:11168

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
AWB-19_8744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinsleven en afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische vrouw die in Turkije verblijft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar meerderjarige zoon in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar zoon, waardoor er geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven zou zijn in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de feiten en omstandigheden van de zaak betrokken, waaronder de medische situatie van eiseres en haar afhankelijkheid van haar zoon. Eiseres heeft aangevoerd dat zij vanwege haar gezondheidsproblemen hulpbehoevend is en dat haar zoon haar emotioneel en financieel ondersteunt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de afhankelijkheid niet meer dan gebruikelijk is en dat er geen beschermenswaardig gezinsleven bestaat. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat de afhankelijkheid niet exclusief hoeft te zijn, maar dat er wel sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van de mvv-aanvraag bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die worden gesteld aan de beoordeling van gezinsleven en afhankelijkheid in het kader van het vreemdelingenrecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8744
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [#]
(gemachtigden: mr. W. Eikelboom en mr. D. Brouwer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 27 juni 2016 tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel “verblijf bij familielid” afgewezen.
Bij besluit van 18 april 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres is hiertegen in beroep gegaan. Bij uitspraak van 27 november 2018 (hierna: de vorige uitspraak) heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 april 2018 vernietigd (AWB 18/3616). Verweerder heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft verweerder bij besluit van 12 juli 2019 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de Afdeling.
Op 6 november 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) de aangevallen uitspraak van 27 november 2018 bevestigd (201810195/1/V1).
De Afdeling heeft in deze uitspraak ook bepaald dat het beroep tegen het bestreden besluit wordt verwezen naar deze rechtbank en zittingsplaats.
Verweerder heeft op 11 september 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder waren aanwezig [referent] , (hierna: referent) en de tolk, de heer [tolk] .

Overwegingen

Inleiding

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Eiseres is geboren op [geboortedatum] , en is van Syrische nationaliteit. Zij verblijft op dit moment in Turkije. Eiseres wenst verblijf bij referent, de meerderjarige zoon van eiseres die in Nederland verblijft. Referent is bij besluit van 3 maart 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en referent, waardoor geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. [1] Evenmin is volgens verweerder sprake van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen eiseres en haar kleinkinderen.

Standpunten partijen

3. Eiseres is het niet eens met dit besluit. Zij meent dat verweerder geen juiste uitvoering heeft gegeven aan de vorige uitspraak. Eiseres wijst er daartoe op dat de feiten al vast zijn komen te staan in de vorige uitspraak.
Verder stelt zij dat de door verweerder opgesomde factoren niet uitputtend zijn en dat niet is gebleken dat deze factoren integraal zijn gewogen, nu verweerder de factoren afzonderlijk bespreekt en beoordeelt. Daarnaast komt eiseres op tegen de concrete overwegingen van verweerder bij de verschillende factoren.
3.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank in de uitspraak van de rechtbank van 27 november 2018 heeft geoordeeld dat verweerder een te strikte toets had uitgevoerd omdat uit jurisprudentie niet valt af te leiden dat de afhankelijkheid exclusief moet zijn, wil er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat ten onrechte de feitelijke situatie niet in de beoordeling is betrokken. In het thans bestreden besluit heeft verweerder daarom de feitelijke situatie integraal beoordeeld, en daar alle relevante factoren bij betrokken.
3.1.1
Ter zitting heeft verweerder benadrukt dat de rechtbank zich heeft uitgelaten over het toetsingskader dat verweerder hanteerde, maar de feitelijke omstandigheden niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beoordeeld. Verweerder was niet ter zitting aanwezig bij de behandeling van het vorige beroepschrift en daarom niet in staat zich ter zitting te verweren. In het bestreden besluit zijn de omstandigheden wel beoordeeld en betwist.
Omvang van het geding
4. In de vorige uitspraak is onder meer het volgende geoordeeld:
“3.1.2 Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie om de volgende redenen. Zo heeft zij altijd met referent samen in één huis gewoond, ook nadat referent was gehuwd en hun oudste zoon werd geboren. Eiseres kampt al sinds lange tijd met gezondheidsklachten en referent heeft haar daarbij verzorgd en ondersteund, ook wat betreft de dagelijkse verzorging. Dat referent vanwege zijn werk voor bepaalde periodes van huis weg was, maakt niet dat geen sprake is van samenwoning. In de periodes van afwezigheid nam de echtgenote van referent de dagelijkse verzorging van eiseres over. Met betrekking tot de tegenwerping van verweerder, dat de in Syrië verblijvende drie zussen van referent eiseres kunnen verzorgen, heeft referent ter zitting – en wegens afwezigheid ter zitting door verweerder onweersproken – nader toegelicht dat zijn zussen niet voor eiseres kunnen zorgen, omdat zij vanwege de oorlogssituatie niet vanuit Syrië naar Turkije kunnen afreizen. Weliswaar wordt eiseres in Turkije op dit moment door een buurvrouw geholpen in de vorm van het doen van boodschappen, maar uit de door de buurvrouw overgelegde verklaring blijkt dat haar steun en zorg beperkt is, terwijl eiseres vanwege haar meerdere medische klachten intensievere dagelijkse zorg en ondersteuning nodig heeft. De medische klachten van eiseres betreffen onder meer immobiliteit, diabetes, hoge bloeddruk, reuma en hartklachten. Ter onderbouwing heeft eiseres de kopieën van de doosjes van de verschillende medicatie die zij gebruikt, recepten en medische verklaringen overgelegd. Referent steunt eiseres financieel en heeft frequent met haar contact via WhatsApp.
3.1.3
Gelet op de door eiseres aangevoerde – en door verweerder niet betwiste – omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder, gelet op de jurisprudentie als genoemd in rechtsoverweging 3.1.1, een te strikte toets heeft gehanteerd bij de beoordeling van de vraag of sprake is van beschermenswaardig gezinsleven. Verweerder heeft de aangevoerde omstandigheden beoordeeld in het licht van de vraag of eiseres exclusief afhankelijk is van referent, terwijl uit de jurisprudentie van het EHRM niet valt af te leiden, ook niet uit de door verweerder aangehaalde jurisprudentie, dat de afhankelijkheid exclusief moet zijn, wil sprake zijn van beschermenswaardig gezinsleven. Het standpunt van verweerder, dat niet is gebleken dat de zussen van referent geen zorg voor eiseres zouden kunnen dragen, gaat dan ook niet op, ook al vanwege het feit dat de zussen zich in een oorlogssituatie bevinden en eiseres in Turkije verblijft. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte de feitelijke situatie niet in zijn beoordeling heeft betrokken, te weten dat eiseres vanuit een oorlogsgebied naar Turkije is gevlucht, waar zij thans zonder familieleden verblijft en niet duidelijk is hoe lang zij nog de hulp van een buurvrouw zal verkrijgen, mede bezien in het licht van het feit dat eiseres vanwege haar medische klachten hulpbehoevend is, hetgeen niet in geschil is.”
4.1
De rechtbank stelt vast dat uit de aangehaalde overweging 3.1.3 is op te maken dat de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft vastgesteld dat:
  • de zussen van referent geen zorg voor eiseres kunnen dragen omdat zij zich in een oorlogssituatie bevinden en eiseres in Turkije verblijft;
  • dat eiseres vanuit een oorlogsgebied naar Turkije is gevlucht, waar zij thans zonder familieleden verblijft en niet duidelijk is hoe lang zij nog de hulp van een buurvrouw zal verkrijgen;
  • dat eiseres vanwege haar medische klachten hulpbehoevend is.
Niet kan worden gesteld dat de onder 3.1.2 aangevoerde omstandigheden allemaal in rechte zijn komen vast te staan, omdat de rechtbank geen ondubbelzinnig en uitdrukkelijk oordeel heeft gegeven waaruit dat blijkt. Dit kan niet opgemaakt worden uit de zinsnede ‘en door verweerder niet betwiste omstandigheden’. Daarvoor vindt de rechtbank steun in het besluit dat daar voorlag, waaruit blijkt dat diverse omstandigheden wel zijn betwist, en rechtsoverweging 2 van de vorige uitspraak waarin de rechtbank het standpunt van verweerder heeft weergegeven en onder meer heeft opgenomen: “
Voorts heeft verweerder in de beoordeling betrokken dat nu eiseres en referent stellen dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, het vreemd is dat referent niet kan concretiseren vanaf wanneer hij de zorg voor eiseres op zich heeft genomen en dat referent niet meer dan marginale informatie kan verstrekken over de gezondheidsproblematiek van eiseres.”
De rechtbank stelt daartoe vast dat de rechtbank ook niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft geoordeeld over de mate van hulpbehoevendheid en zelfredzaamheid van eiseres.
4.2
De rechtbank zal hierna de beroepsgronden gericht tegen de verschillende factoren bespreken.
Samenwoning
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder de samenwoning van eiseres met referente in Syrië tot zijn vertrek, kenbaar heeft betrokken in zijn afweging. Daarbij heeft hij terecht het standpunt ingenomen dat referent weliswaar heeft samengewoond met zijn ouders, maar dat hieraan niet het zwaarwegende gewicht wordt toegekend dat eiseres hieraan hecht, omdat het gebruikelijk is in de Syrische cultuur. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat de man van eiseres tot het overlijden van haar man in april 2015, voor haar zorgde, en referent in maart/april 2015, of in ieder geval niet lang na april 2015, Syrië heeft verlaten. Niet kan worden gesteld dat uit de samenwoning tussen eiseres en referent op zichzelf meer dan gebruikelijke banden blijken. Dat de echtgenote van referent tot haar vertrek in 2017 wellicht heeft bijgedragen aan de huishoudelijke en zorgtaken maakt niet dat eiseres een meer dan gebruikelijke band heeft met referent.
De stelling van eiser dat een huwelijk een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid/band niet in de weg staat, wordt gevolgd, maar doet niet af aan het voorgaande.
Financiële afhankelijkheid
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder de financiële ondersteuning van referent kenbaar heeft betrokken in zijn afweging. Verweerder heeft zich daarbij echter terecht op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat eiseres financieel afhankelijk is van referent. Dat blijkt niet uit de verklaringen van referent tijdens het gehoor, waarin hij verklaart dat hij een beetje financiële steun heeft verleend, maar op dat moment in het geheel geen steun meer biedt. Dit blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. Eiseres heeft bij de aanvraag en in bezwaar namelijk slechts twee overschrijvingsbewijzen overgelegd, van een overschrijving van €150,- op 7 januari 2019 en één van € 470,- op 18 mei 2017. De in beroep overgelegde bonnen van pin-opnames van € 250,-, € 100,-, € 100,- en een ander (onleesbaar) bedrag in de periode juli/augustus 2020 onderbouwen haar standpunt ook niet omdat niet is gebleken dat deze opnames ten behoeve van eiseres zijn gedaan. Het lag, gelet op haar aanvraag, op de weg van eiseres om te onderbouwen waaruit haar inkomsten bestaan, en dat zij daarbij afhankelijk is van de financiële ondersteuning van referent. Hierin is zij niet geslaagd.
Voor zover verweerder stelt dat eiseres eigen inkomsten heeft uit het pensioen van haar overleden echtgenoot, is de rechtbank van oordeel dat dit standpunt niet is onderbouwd. De rechtbank acht het betoog van referent dat de uitbetaling van (Syrische) pensioenen vanwege de oorlog is stopgezet daarentegen zeer aannemelijk. Verweerder heeft dit standpunt dan ook niet, zonder nadere onderbouwing, kunnen innemen. Dit maakt het vorige echter niet anders.
Emotionele afhankelijkheid
7. Verweerder heeft zich op dit punt, naar de rechtbank begrijpt, op het standpunt gesteld dat er enige mate van emotionele afhankelijkheid is, maar niet van een hoge mate van emotionele afhankelijkheid. Verweerder heeft daarbij betrokken dat referent eiseres (telefonisch) emotioneel steunt. Deze rol van referent duidt volgens verweerder echter niet op een bijzondere emotionele afhankelijkheidsrelatie. Hoewel het gemis van haar (klein)kinderen en de omstandigheid dat eiseres alleen in Turkije verblijft emotioneel zwaar voor haar kan zijn, acht verweerder daarmee niet gegeven dat sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid ten opzichte van referent.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders standpunt met de gegeven motivering houdbaar. De situatie waarin eiseres zich bevindt en de bezorgdheid en hulpbereidheid van referent, heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven brengen, omdat daaruit op zichzelf niet blijkt dat sprake is van een hoge mate van emotionele afhankelijkheid die de normale emotionele afhankelijkheidsrelatie tussen een moeder en een meerderjarige zoon overstijgt. Daarbij heeft verweerder, anders dan is betoogd door eiseres, ook kunnen betrekken dat eiseres door referent, familie en anderen, op afstand ondersteund kan worden.
Medische omstandigheden
8. Het staat in rechte vast dat eiseres hulpbehoevend is vanwege haar medische klachten. Bovendien staat in rechte vast dat de zussen van referent geen zorg voor eiseres kunnen dragen omdat zij zich in een oorlogssituatie bevinden en eiseres in Turkije verblijft. De rechtbank volgt verweerder daarbij niet in zijn stelling ter zitting dat sprake is van een nieuwe situatie in Syrië, en dat van eiseres eventueel verwacht kan worden dat zij voor haar zorg terugkeert naar haar dochters in Syrië. Voor Syrië geldt namelijk nog steeds dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn [2] .
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich echter wel terecht op het standpunt gesteld dat de medische omstandigheden van eiseres en de daaruit voortvloeiende afhankelijkheid voor haar dagelijkse verzorging en daardoor de afhankelijkheid van referent onvoldoende is onderbouwd.
Verweerder heeft terecht kanttekeningen gemaakt bij de overgelegde medische verklaringen/stukken. Zo is terecht door verweerder gesteld en betrokken dat het medisch attest van 17 juli 2017 is opgemaakt in Syrië, twee jaar nadat eiseres Syrië heeft verlaten. De arts heeft haar op dat moment dus, naar de rechtbank begrijpt, niet onderzocht. Daarnaast is deze verklaring opgemaakt tegen betaling. Bij de overgelegde verklaring van een arts in [plaats 1] , Syrië heeft verweerder terecht de kanttekening geplaatst dat de afstand tussen [plaats 1] en [plaats 2] groot is en dat het opmerkelijk is dat eiseres is afgereisd naar [plaats 1] , gelet op haar gestelde immobiliteit. Daar komt bij dat dit er ook op duidt dat eiseres bij haar in [plaats 1] wonende dochter heeft verbleven.
Uit de stukken kan, gelijk betoogd door verweerder, de mate van afhankelijkheid ten gevolge van de medische problemen en de gestelde zorgbehoefte en gestelde afhankelijkheid van referent niet opgemaakt worden. Verweerder heeft daarbij ook kunnen betrekken dat niet gebleken is dat zij exclusief afhankelijk is van referent en heeft hier ook zwaar gewicht aan mogen toekennen. Daartoe heeft verweerder in dit geval terecht betrokken dat ook derden en medische en/of zorg- en liefdadigheidsinstellingen zorg kunnen verlenen. Uit de stukken blijkt dat eiseres, enige tijd tegen betaling, (mantel)zorg ontvangt van een buurtgenote. Voor zover eiseres stelt dat niet gegarandeerd is dat zij die hulp kan blijven bieden, overweegt de rechtbank dat dat juist is, maar evengoed geen doel treft. Verweerder heeft namelijk ook terecht gesteld dat (de familie van) eiseres een gedeelde verantwoordelijkheid kan nemen voor het gezamenlijk organiseren en financieren van zo nodig aanvullende gepaste (mantel)zorg en ondersteuning. De stelling van eiseres dat referent als enige altijd voor eiseres heeft gezorgd, heeft verweerder niet tot een ander standpunt hoeven brengen. Onder het kopje samenwoning is overwogen dat in Syrië zorg is geboden door de echtgenoot van eiseres. Niet is gebleken dat eiseres toen of daarna medisch gezien exclusief afhankelijk was van referent.
Daarbij is van belang dat uit de overgelegde medische stukken blijkt dat eiseres zowel in Syrië (tot eind 2015), als (nu) in Turkije medisch is dan wel wordt behandeld en voorzien is van de benodigde medicatie. Dit heeft verweerder kunnen meewegen bij de beoordeling en heeft kunnen overwegen dat hieruit geen afhankelijkheid van referent blijkt.
De stellingen van eiser dat geen sprake is van adequate (mantel)zorg en dat betrokken had moeten worden of het reëel is dat de zorg door derden geleverd kan worden, treffen geen doel. Eiseres heeft haar gestelde zorgbehoefte en daarmee de mate van afhankelijkheid ten gevolge van de medische problemen onvoldoende onderbouwd. Op basis van de onderbouwing die is gegeven heeft verweerder kunnen overwegen dat ook derden/instellingen de zorg kunnen bieden die zij nodig heeft en dat de familie van eiseres dit kan organiseren.
Banden met het land van herkomst
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder dit element heeft betrokken in zijn beoordeling. Verweerder acht de banden met Syrië sterker dan de gestelde band met Nederland. Eiseres heeft echter in beroep terecht betoogt dat dit geen toets is bij de vaststelling of sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven tussen eiseres en referent. Deze beroepsgrond slaagt dus.
Band met kleinkinderen
10. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder ook de band van eiseres met haar kleinkinderen kenbaar heeft betrokken in het besluit. Daarbij heeft verweerder betrokken dat eiseres, hoewel zij een aantal jaren met haar kleinkinderen heeft samengewoond en deelgenoot is geweest van het gezinsleven van haar kleinkinderen (van 2013 tot 2017), de primaire feitelijke rol als opvoeder bij referent en voornamelijk bij zijn echtgenote heeft gelegen. Gelet op de jonge leeftijd van de kinderen bij hun vertrek naar Nederland (vier en twee jaar) en de duur van hun samenzijn heeft verweerder terecht geconcludeerd dat geen sprake is van “hechte persoonlijke banden” tussen eiseres en haar kleinkinderen.
10.1
Dat verweerder in zijn motivering ook het criterium “more than normal emotional ties” tussen eiseres en haar kleinkinderen heeft vermeld, hetgeen niet het juiste criterium is in dit geval, doet er niet aan af dat uit de motivering van het bestreden besluit blijkt dat (eveneens) het juiste criterium, te weten de “close personal ties” is toegepast dan wel beoordeeld.
Conclusie
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiseres en referent, gelet op de door verweerder vastgestelde mate van emotionele en financiële afhankelijkheid en de medische situatie/afhankelijkheid (voor zover die voldoende is onderbouwd) afzonderlijk, maar evenmin in samenhang bezien, sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie die uitstijgt boven de normale banden. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aangenomen. Eiseres komt dan ook geen recht toe op verblijf bij referent op grond van artikel 8 van het EVRM. De aanvraag is terecht afgewezen.
12. Een beroep op de noot van prof. mr. P. Boelens bij de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:980) kan eiseres niet baten. Hierin wordt namelijk – kort samengevat – betoogd dat de toets van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid in het kader van artikel 8 EVRM te strikt is in het kader van Richtlijn 2003/86/EU (de Gezinsherenigingsrichtlijn). Nu niet is vast komen te staan dat sprake is van een beschermenswaardig familie- en gezinsleven, is verweerder terecht niet toegekomen aan een belangenafweging als beoogd in de Gezinsherenigingsrichtlijn.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ok, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Voetnoten

1.EVRM: het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Kwalificatierichtlijn: Richtlijn 2011/95/EU