Op 31 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag een mondelinge uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, een Colombiaanse man, had op 30 oktober 2020 administratief beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat hem op 29 oktober 2020 de toegang tot Nederland had geweigerd. De verzoeker stelde dat hij op doorreis was naar zijn partner in Duitsland en dat hij onder de tijdelijke regeling voor langeafstandsgeliefden viel. Hij vroeg de voorzieningenrechter om de toegangsweigering op te schorten totdat op zijn administratief beroep was beslist.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Hij oordeelde dat de verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor toegang tot Nederland, aangezien hij niet kon aantonen dat hij aan de uitzonderingen op het inreisverbod voldeed. De voorzieningenrechter wees erop dat de Nederlandse autoriteiten de toegang tot Nederland toetsen voor derdelanders en dat de verzoeker zelf had gekozen om via Nederland naar Duitsland te reizen, terwijl hij niet voldeed aan de eisen die Nederland stelde voor toegang. De voorzieningenrechter concludeerde dat het administratief beroep geen redelijke kans van slagen had en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan in het openbaar en partijen zijn telefonisch op de hoogte gebracht van de beslissing. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.