3.2De rechtbank overweegt als volgt.
Nog los van de vraag hoe eiser aan de verblijfspas is gekomen en of deze thans nog geldig is, kan hieruit niet worden afgeleid dat aan eiser een vluchtelingenstatus dan wel subsidiaire bescherming is verleend. Bovendien volgt uit de claim van de Nederlandse autoriteiten aan Cyprus dat wordt verzocht om overname van eisers verzoek om internationale bescherming op grond van artikel 18, eerste lid, onder a, van de Dublinverordening. Daaruit kan worden afgeleid dat verweerder er kennelijk ook vanuit gaat dat aan eiser nog geen vluchtelingenstatus of subsidiaire bescherming is verleend. Uit de omstandigheid dat Duitsland in 2019 een overnameverzoek heeft gedaan op grond van artikel 12 van de Dublinverordening kan ook niet worden afgeleid dat aan eiser een vluchtelingenstatus dan wel subsidiaire bescherming is verleend. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de omstandigheden zoals beschreven in (onder andere) het AIDA rapport over Cyprus niet op een houder van een geldige verblijfstitel van toepassing zijn, volgt de rechtbank dit niet. Uit het rapport volgt immers niet dat er onderscheid wordt gemaakt tussen asielzoekers met een geldige verblijfstitel en asielzoekers die dit niet hebben.
Verweerders standpunt dat de in de zienswijze aangehaalde stukken op eisers situatie niet van toepassing zijn, volgt de rechtbank dan ook niet.
Kan verweerder ten aanzien van Cyprus uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser voert aan dat verweerder ten aanzien van Cyprus niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat overdracht in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Op verweerder blijft de verplichting rusten ervoor zorg te dragen dat eiser niet wordt blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM als gevolg van de voorgenomen overdracht aan Cyprus. Dit volgt uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 7 maart 2000 (43844/98; T.I.). Verweerder dient zich ervan te vergewissen dat Cyprus zich niet schuldig maakt aan refoulement. Uit de arresten van het EHRM van 21 januari 2011 (ECLI:CE:ECHR:2011:012UUD003069609, M.S.S.), 21 december 2011 (EU:C:2011:865;N.S.) en 4 november 2014 (29217/12; Tarakhel) volgt dat verweerder moet nagaan of Cyprus zijn verplichtingen ook daadwerkelijk naleeft. In dat kader verwijst eiser onder meer naar de volgende stukken:
- het AIDA rapport over Cyprus van maart 2019 en april 2020;
- het rapport ‘Submission by the United Nations High Commissioner for Refugees For the Office of the High Commissioner for Human Rights’ Compilation Report Universal Periodic Review: 3rd Cycle, 32nd Session Cyprus (UNHCR rapport) van december 2018;
- ‘ Cyprus: asylum seekersface increasing risks of destitution’ van de European Council on Refugees and Excile (ECEE) van 18 mei 2018;
- het rapport ‘Cyprus 2018 Human Rights report’ van the United States Department of State (USDOS);
- een krantenartikel van 5 en 7 augustus 2019;
- een bericht van NPO Radio 1 van 12 augustus 2019.
Uit de rapporten blijkt dat eiser als alleenstaande man geen onderdak zal krijgen in Cyprus nu in het enige opvangcentrum in Cyprus, Kofinou, geen alleenstaande mannen worden gehuisvest. Daarnaast blijkt uit de rapporten dat de financiële steun ver onder het minimum gegarandeerd nationaal inkomen ligt en dat met deze financiële steun geen waardig bestaansminimum wordt bereikt. Verder blijkt uit het krantenartikel van 5 augustus 2019 dat de Cypriotische minister van binnenlandse zaken de situatie in Cyprus onhoudbaar acht. Uit de rapporten blijkt ook dat eiser na overdracht in armoede op straat zal moeten leven. Uit de AIDA rapporten blijkt dat het praktisch onmogelijk is om over deze mensonterende situatie te klagen, omdat er geen recht op gratis rechtsbijstand bestaat en de mogelijkheid van rechtsbijstand door ngo's zeer beperkt is. De overweging in het bestreden besluit dat niet gebleken is dat het voor eiser niet mogelijk is over deze situatie te klagen in Cyprus is onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft gelet op de reeds in de zienswijze door eiser aangedragen informatie onvoldoende gemotiveerd waarom van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Het bestreden besluit is strijdig met artikel 3:2, 3:46 van de Awb, artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening en artikel 3 van het EVRM.