ECLI:NL:RBDHA:2020:11162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
6 november 2020
Zaaknummer
09/837096-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige meisjes in attractiepark

Op 6 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 21-jarige verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met drie minderjarige meisjes in een attractiepark. De feiten vonden plaats op 20 juni 2018, toen de slachtoffers, respectievelijk 11 en 10 jaar oud, tijdens een schoolreisje in het pretpark waren. De verdachte, die op dat moment werkzaam was in het park, zou de meisjes ongewild hebben aangeraakt op intieme delen van hun lichaam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de meisjes heeft aangeraakt, maar sprak hem vrij van de feitelijke aanranding van de eerbaarheid, omdat er onvoldoende bewijs was voor dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan ontuchtige handelingen met de minderjarigen, aangezien de aanrakingen van seksuele aard waren en de slachtoffers onder de 16 jaar waren. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 150 uren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/837096-19
Datum uitspraak: 6 november 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 23 mei 2019 (politierechterzitting, verwezen naar de meervoudige strafkamer) en 23 oktober 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. van Roessel en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B.J. de Bruijn naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 juni 2018 te 's-Gravenhage, [slachtoffer 1] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds zijn hand/vingers te plaatsen op/bij de lies, althans op/nabij de schaamstreek, van die (in een karretje zittende) [slachtoffer 1] ,
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het plaatsen van zijn hand/vingers op/bij de lies, althans op/nabij de schaamstreek, van die [slachtoffer 1] ;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juni 2018 te 's-Gravenhage met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het plaatsen van zijn hand op/bij de lies, althans op/nabij de schaamstreek van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op of omstreeks 20 juni 2018 te 's-Gravenhage, [slachtoffer 2] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds zijn hand/vinger(s) te plaatsen op de borsten/borststreek en/of op/nabij de vagina/schaamstreek van die (in een karretje zittende) [slachtoffer 2] ;
heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het plaatsen van zijn hand/vingers op de borsten/borststreek en/of op/nabij de vagina/schaamstreek van die (in een karretje zittende) [slachtoffer 2]
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juni 2018 te 's-Gravenhage met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het plaatsen van zijn hand/vingers op de borsten/borststreek en/of op/nabij de vagina/schaamstreek van die (in een karretje zittende) [slachtoffer 2]
3.
hij op of omstreeks 20 juni 2018 te 's-Gravenhage, [slachtoffer 3] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door onverhoeds zijn hand/vinger(s) te plaatsen op de borsten/borststreek van die (in een karretje zittende) [slachtoffer 3] , heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het plaatsen van zijn hand/vingers op de borsten/borststreek van die (in een karretje zittende) [slachtoffer 3] ;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juni 2018 te 's-Gravenhage met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 3] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het plaatsen van zijn hand/vingers op de borsten/borststreek van die (in een karretje zittende) [slachtoffer 3] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op woensdag 20 juni 2018 werd gemeld dat de toen 11-jarige [slachtoffer 1] , de 10-jarige [slachtoffer 2] en de 11-jarige [slachtoffer 3] tijdens een schoolreis in het pretpark [naam pretpark] door een medewerker van het pretpark zouden zijn aangerand of ontuchtig aangeraakt door de verdachte die op die dag in het pretpark aan het werk was bij de attractie [naam attractie] .
De moeders van de drie minderjarige slachtoffers hebben een informatief gesprek gevoerd met de politie en vervolgens aangifte gedaan. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn via een studioverhoor gehoord. Zij verklaarden allen dat zij ongewild door de verdachte op bepaalde plekken op hun lichaam waren aangeraakt.
De rechtbank ziet zich voor de vragen gesteld of de verdachte ontucht heeft gepleegd jegens de minderjarige slachtoffers én of die ontucht gepaard is gegaan met feitelijk overwicht en dwang (het verschil tussen het telkens subsidiair en primair tenlastegelegde).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de aan hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, omdat daarvoor onvoldoende bewijs aanwezig is.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
[getuige 1] , lerares op basisschool [naam school] , heeft verklaard dat zij op 20 juni 2018 met de groepen 3 tot en met 8 op schoolreisje naar [naam pretpark] is geweest. ’s Middags, voordat de bus weer terug naar school zou gaan, sprak zij met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] was in tranen en getuige begreep van de kinderen dat zij beide bij een attractie door een man waren betast. Zij zag dat een collega met drie meisjes, waaronder [slachtoffer 3] , stond. Getuige begreep van haar collega dat de man ook [slachtoffer 3] betast had. [2]
[naam 1] heeft op 9 juli 2018 aangifte gedaan het plegen van ontuchtige handelingen gepleegd met haar dochter [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] . [3]
[naam 2] heeft op 25 juni 2018 aangifte gedaan van het plegen van ontuchtige handelingen met haar dochter [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] . [4]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij en haar vriendinnetje [slachtoffer 2] door een man bij het controleren van de teugels in een attractie in [naam pretpark] zijn aangeraakt. Zij verklaarde meerdere keren in de attractie te zijn geweest. Zij zat samen met haar vriendin [slachtoffer 2] in een karretje van de attractie. Zij zag dat de man meerdere keren met zijn handen kneep in de borsten van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] riep steeds stop. De man stopte niet en vervolgens legde hij zijn handen naast de lies van [slachtoffer 1] en op haar bovenbeen, met zijn vingers in de richting van haar heup. [5]
[slachtoffer 2] verklaarde in het studioverhoor dat zij door een man is gekieteld en geknepen bij haar borsten. Hij zat vooral met zijn handen aan haar borsten en in de richting van haar liezen. Hij raakte ook haar plasser aan. Vervolgens zag zij dat hij met zijn handen in de buurt van de plasser van [slachtoffer 1] zat. [slachtoffer 2] zei meerdere keren dat de man moest stoppen, maar hij hield niet op. [6]
[naam 3] heeft op 1 juli 2018 aangifte gedaan van het plegen van ontuchtige handelingen, gepleegd met haar dochter [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 3] . [7]
In het studioverhoor verklaarde [slachtoffer 3] dat een man in [naam pretpark] deed alsof hij haar ging kietelen, maar vervolgens in haar borsten kneep en met zijn vingers bij haar borsten prikte. Dit gebeurde bij [naam attractie] [8]
Tussenconclusie feit 1, feit 2 en feit 3
De verdachte heeft verklaard bij [naam attractie] in [naam pretpark] te hebben gewerkt. Hij zou twee meisjes van een jaar of 10 of 11 in hun zij hebben geprikt. [9] De rechtbank stelt op grond van de verklaring van de verdachte vast dat - waarvan de juistheid niet door de verdachte is betwist – de verdachte op 20 juni 2018 werkzaam is geweest bij [naam attractie] in [naam pretpark] .
De verklaringen van de drie minderjarige slachtoffers in het studioverhoor, zoals in het vorenstaande weergegeven, komen op essentiële punten met elkaar overeen. Zij hebben allen verklaard dat zij ongewild door de verdachte op bepaalde plekken op hun lichaam zijn aangeraakt. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn op zichzelf bezien consistent en ook ten opzichte van elkaar niet tegenstrijdig. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] de verklaring van [slachtoffer 2] ondersteunt en andersom. De rechtbank heeft de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tevens in onderlinge samenhang bezien met de verklaring van [slachtoffer 3] , die eveneens heeft verklaard dat de verdachte haar borsten heeft betast met zijn handen.
De rechtbank stelt op basis van de hierboven genoemde bewijsmiddelen vast dat de verdachte de man is waarover de minderjarige slachtoffers een verklaring hebben afgelegd.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte zijn hand heeft geplaatst bij de lies van de toen 11-jarige [slachtoffer 1] , een hand heeft geplaatst op de borsten en nabij de vagina van de toen 10-jarige [slachtoffer 2] en een hand heeft geplaatst op de borsten van de toen 11-jarige [slachtoffer 3] .
DwangNu de rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ongewild heeft aangeraakt, dient de rechtbank te beoordelen of deze aanrakingen onder dwang zijn gepleegd.
De rechtbank ziet in de tenlastelegging evenwel onvoldoende feitelijke aanknopingspunten voor het oordeel dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van zodanige feiten en omstandigheden dat de slachtoffers zijn gedwongen de ontucht te ondergaan. De enkele aanduiding dat de verdachte (telkens) onverhoeds heeft gehandeld en dat het slachtoffer (telkens) in een karretje zat, is, ook indien bewezen, daarvoor niet voldoende.
De dwang moet immers van dien aard zijn dat de ander zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten. Het profiteren van de omstandigheid dat de slachtoffers zich in een karretje van een attractie bevonden, levert naar het oordeel van de rechtbank geen dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht op.
Vrijspraak feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het bestanddeel dwang niet bewezen. Zij zal de verdachte van de onder feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3 primair ten laste gelegde feiten vrijspreken.
Ontuchtige handelingen met kinderenVoor bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde feiten, het plegen van ontucht met een kind, is noodzakelijk dat de door de rechtbank bewezen te verklaren aanrakingen zijn gepleegd met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren en een ontuchtig karakter dragen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het plaatsen van de hand bij de lies van de toen 11-jarige [slachtoffer 1] , het plaatsen van de hand op de borsten en nabij de vagina van de toen 10-jarige [slachtoffer 2] en het plaatsen van de hand op de borsten van de toen 11-jarige [slachtoffer 3] , van dermate seksuele aard en dusdanig in strijd met de sociaal-ethische normen, dat de handelingen als ontuchtig kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd bij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] die toen de leeftijd van 16 jaren nog niet hadden bereikt.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
hij op 20 juni 2018 te 's-Gravenhage met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 1] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het plaatsen van zijn hand bij de lies, nabij de schaamstreek van die [slachtoffer 1] ;
2.
hij op 20 juni 2018 te 's-Gravenhage met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het plaatsen van zijn hand op de borsten en nabij de vagina van die in een karretje zittende [slachtoffer 2] ;
3.
hij op 20 juni 2018 te 's-Gravenhage met
[slachtoffer 3], geboren op [geboortedatum 3] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit het plaatsen van zijn hand op de borsten van die in een karretje zittende [slachtoffer 3] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
ten aanzien van feit 2 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
ten aanzien van feit 3 subsidiair: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de opheffing van het geschorste bevel van voorlopige hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting primair verwezen naar de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht, indien tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt besloten, deze voor niet langer dan de duur van het voorarrest op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte (destijds 21 jaar) heeft ontucht gepleegd met drie minderjarige meisjes, van wie de jongste destijds 10 jaar was. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij door zijn handelwijze misbruik heeft gemaakt van de situatie dat de minderjarigen zich in een attractie bevonden. Daar komt bij dat de verdachte ter terechtzitting geen inzicht heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen noch enige verantwoordelijkheid heeft genomen voor het gebeurde. Het strafwaardige van zijn gedragingen ziet de verdachte niet. Door ontuchtige handelingen te plegen met minderjarigen stelt een verdachte de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens boven de belangen van het slachtoffer. Dit terwijl ontucht met jeugdige slachtoffers zeer schadelijke gevolgen voor de persoonlijke en seksuele ontwikkeling van slachtoffers kan leiden. Naast de impact op de slachtoffers leidt ontucht van minderjarigen bovendien vaak tot grote verontwaardiging en onrust in de maatschappij.
De persoon van de verdachteBij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de verdachte een blanco strafblad heeft. In beginsel werkt dit in positieve noch negatieve zin door in de hoogte van de op te leggen straf. In dit geval werkt echter wel in het voordeel van de verdachte dat de bewezenverklaarde feiten inmiddels ruim twee jaar geleden hebben plaatsgevonden en de verdachte zich ook nadien niet aan enig strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Hoewel de redelijke termijn voor berechting in strafzaken, gelet op het feit dat de verdachte pas begin 2019 bekend is geraakt met het feit dat hij werd vervolgd – niet is overschreden, ziet de rechtbank in die omstandigheid wel aanleiding om de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat dat oplegging van een taakstraf passend en geboden is. Daarnaast wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd teneinde te trachten te voorkomen dat de verdachte wederom soortgelijke feiten zal plegen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 247 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
ten aanzien van feit 2 subsidiair:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
ten aanzien van feit 3 subsidiair:met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (een) maand;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt de verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
150 (honderdvijftig) uren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
75 (vijfenzeventig) dagen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.G. Salvadori, voorzitter,
mr. J.W. du Pon, rechter,
mr. S. Sicking, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. F. Badji en M.N.D. Snel, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019054639, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 184).
2.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 43-46.
3.Proces-verbaal van aangifte, p. 32-36.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 95-100.
5.Proces-verbaal van studioverhoor, p. 61-78.
6.Proces-verbaal van studioverhoor, p. 110-118.
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 141-144.
8.Proces-verbaal van studioverhoor, p. 151-160.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 84-85.