In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 november 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een vrouw uit Uganda, die asiel heeft aangevraagd op basis van haar homoseksuele geaardheid. De eiseres heeft aangevoerd dat zij in Uganda problemen heeft ondervonden vanwege haar seksuele gerichtheid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de verklaringen van eiseres echter als ongeloofwaardig bestempeld, omdat deze summier, oppervlakkig en tegenstrijdig zouden zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris niet alle verklaringen van eiseres in de beoordeling heeft betrokken en dat de motivering van de staatssecretaris onvoldoende was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van derden, die feitelijke informatie bevatten en opgesteld zijn door personen zonder belang bij de uitkomst van de procedure, ten onrechte niet zijn meegenomen in de beoordeling. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij alle verklaringen van eiseres en de verklaringen van derden in de motivering moeten worden betrokken. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.050.