ECLI:NL:RBDHA:2020:11064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3572
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor slopen en nieuwbouw in beschermd stadsgezicht Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die was verleend voor het slopen van meerdere panden aan de Gedempte Gracht en het Spui in Den Haag, en de daaropvolgende nieuwbouw. De vergunninghoudster, Sistra B.V., had op 18 mei 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag was verleend. Eiseres, Stichting SOS Den Haag, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de procedure niet correct was verlopen en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de cultuurhistorische waarden van het gebied.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster de aanvraag voor de omgevingsvergunning tijdig had ingediend en dat de procedure rondom de vergunningverlening correct was verlopen. De rechtbank oordeelde dat de negatieve adviezen van de Welstands- en Monumentencommissie niet onterecht waren genegeerd, aangezien de commissie uiteindelijk positief had geadviseerd over het gewijzigde bouwplan. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de vergunninghoudster en de noodzaak voor nieuwbouw in de binnenstad zwaarder wogen dan de bezwaren van eiseres.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geoordeeld dat de verleende omgevingsvergunning niet in strijd was met de geldende bestemmingsplannen en dat de cultuurhistorische waarden voldoende waren gewaarborgd. De uitspraak benadrukt de afweging die gemaakt moet worden tussen de noodzaak voor ontwikkeling en de bescherming van cultuurhistorische waarden in een rijksbeschermd stadsgezicht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3572

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2020 in de zaak tussen

Stichting SOS Den Haag, te Den Haag, eiseres,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Sistra B.V, te Den Haag, vergunninghoudster,
(gemachtigde: mr. D.S.P. Roelands-Fransen).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor (1) het slopen van de percelen Gedempte Gracht 671 t/m 679 , de achterhuizen Spui 153, 165, 164-A en 167 en de percelen Spui 169-B en 169-C in de richting en tot aan de tuin van de Nieuwe Kerk, (2) het opvolgend realiseren van nieuwbouw met commerciële ruimten en woningen op het vrijkomende terrein, (3) het renoveren en samenvoegen van Gedempte Gracht 68i met de aldus ontstane nieuwbouw, (4) het gedeeltelijk slopen van Spui 169-D en (5) het kappen van één boom op het binnenterrein van Spui 153.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres en vergunninghoudster hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 september 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] , bijgestaan door [B] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [C] , bijgestaan door haar gemachtigde.
De rechtbank heeft een verzoek van eiseres tot heropening van de zitting afgewezen.

Overwegingen

1. Vergunninghoudster wil het gebied aan het Spui en de Gedempte Gracht in het centrum van Den Haag herontwikkelen. Het gebied wordt begrens door de Gedempte Gracht aan de noordwestzijde, de parkeergarage Markthof aan de Zuidwestzijde, de kerktuin van de Nieuwe Kerk aan de zuidoostzijde en de panden gelegen aan het Spui aan de noordoostzijde. Het bouwplan voorziet onder meer in nieuwbouw langs de Gedempte Gracht en de bouw van een appartementencomplex op het binnenterrein langs de tuin van de Nieuwe Kerk. Het gebied is onderdeel van het rijksbeschermd stadsgezicht. Het bouwplan is op verschillend punten in strijd met het bestemmingsplan “Spuimarkt”.
2. Verweerder heeft in 2016 een Plan Uitwerkingskader (PUK) opgesteld. In dit PUK zijn de voorwaarden opgenomen waaraan een bouwplan moet voldoen om medewerking van de gemeente te verkrijgen. In het PUK staat dat het gebied ligt in het laatste stukje oorspronkelijke stad. De waarde van het gebied zit deels in de aanwezigheid van beschermde monumenten, maar nog meer in de aanwezigheid van de kleinschaligheid van de verkaveling met zelfstandige panden. Een van de uitgangspunten is dat de randen aan het Spui en de monumenten aan het Spui en de Gedempte Gracht van het bouwblok gehandhaafd en gerenoveerd worden. Hierbij vertegenwoordigen vooral de schaal en verkaveling de grote waarden van het beschermde stadsgezicht. De rand langs de Gedempte Gracht kan vervangen worden door nieuwbouw, mits schaal en verkaveling gehandhaafd worden, aldus het PUK.
3. Vergunninghoudster heeft op 1 februari 2018 een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwplan gedaan. Ten behoeve van het bouwplan heeft vergunninghoudster een ruimtelijke onderbouwing laten opstellen.
4. De Welstands- en Monumentencommissie (de commissie) heeft op 16 januari 2019 negatief geadviseerd over het bouwplan. Verweerder heeft vergunninghoudster in de gelegenheid gesteld een gewijzigd bouwplan in te dienen. De commissie heeft op 10 april 2019 over het gewijzigde bouwplan weer negatief geadviseerd. Verweerder heeft vergunninghoudster opnieuw in de gelegenheid gesteld een gewijzigd bouwplan in te dienen. De commissie heeft dit gewijzigde bouwplan op 3 juli 2019 beoordeeld en geconcludeerd dat het voldoet aan redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12a, eerste lid onder a, van de Woningwet en aan de eisen die worden gesteld in het kader van de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie” die op grond van het bestemmingsplan "Spuimarkt” ter plaatse geldt.
5. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft daarbij met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a en onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) medewerking verleend aan de afwijking van het bestemmingsplan. De uitvoering van het bouwplan betekent volgens verweerder, gelet op alle betrokken belangen en het ingewonnen advies van de commissie van 3 juli 2019, geen onaanvaardbare aantasting van de architectuur- en cultuurhistorische waarden van de monumenten.
6. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiseres heeft ook de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak van 3 juli 2020 dit verzoek afgewezen.
Procedurele gronden
7. Eiseres voert aan de procedure tot het vaststellen van het bestreden besluit niet correct is verlopen. Eiseres voert in dit verband aan dat verweerder in het jaar waarin het bestemmingsplan “Spuimarkt” onherroepelijk is geworden al is gestart met de procedure tot het vaststellen van het PUK waarin afwijking van dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Verder staat volgens eiseres in het PUK dat dit geldig is tot 15 november 2018, terwijl de commissie pas in juli 2019 positief heeft geadviseerd over het bouwplan. Volgens eiseres is de formele aanvraag van 1 februari 2018 ten onrechte hergebruikt. Eiseres voert verder aan dat het bouwhistorisch onderzoek van J. van der Hoeve van januari 2010 ten onrechte niet is betrokken bij de besluitvorming. Eiseres voert ten slotte aan dat verweerder en vergunninghoudster expres de omgeving hebben laten verpauperen om het bouwplan er doorheen te drukken.
7.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de procedure niet correct is verlopen. Verweerder heeft bij besluit van 15 november 2016 het PUK vastgesteld. Dat het PUK is vastgesteld in hetzelfde jaar als het bestemmingsplan “Spuimarkt”, maakt niet dat sprake is van een onjuiste procedure. Er is geen wettelijke bepaling die er aan in de weg staat dat kort na de vaststelling van een bestemmingsplan een procedure tot afwijking van dat bestemmingsplan wordt gestart.
7.2.
In het besluit van 15 november 2016 tot het vaststellen van het PUK staat verder dat dit besluit vervalt als binnen 24 maanden geen aanvraag om een omgevingsvergunning is gedaan. Vergunninghoudster heeft de aanvraag van 1 februari 2018 binnen de genoemde 24 maanden gedaan, zodat het PUK niet is komen te vervallen. Dat vergunninghoudster naar aanleiding van de negatieve adviezen van de commissie het bouwplan twee keer heeft aangepast, leidt niet tot een ander oordeel. Zoals volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is verweerder gerechtigd, en in bepaalde gevallen zelfs verplicht, om de indiener van een bouwaanvraag in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag zodanig te wijzigen of aan te vullen dat geconstateerde beletselen voor het verlenen van een vergunning worden weggenomen (zie onder meer de uitspraak van 4 april 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0758). De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de wijzigingen die vergunninghoudster heeft doorgevoerd zodanig ingrijpend waren dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken en zij daarvoor een nieuwe aanvraag had moeten indienen.
7.3.
Anders dan eiseres verder heeft gesteld, volgt uit de door vergunninghoudster overgelegde schermafdruk dat zij het bouwhistorisch onderzoek van J. van der Hoeve uit 2010 bij haar aanvraag heeft overgelegd, zodat verweerder dit bij de beoordeling heeft kunnen betrekken.
7.4.
De rechtbank ziet ten slotte geen enkele aanleiding voor het oordeel dat verweerder en vergunninghoudster expres de buurt onaantrekkelijk hebben laten worden met als doel extra druk op de raad en de buurt te leggen om met het bouwplan in te stemmen.
Het PUK
8. Eiseres voert verder aan dat het PUK voor wat betreft de cultuur-historische waarden van het gebied ongemotiveerd afwijkt van het bestemmingsplan. Volgens eiseres kent het PUK geen formele status en kan hiermee het bestemmingsplan niet worden doorbroken. Eiseres heeft een rapport overgelegd van restauratiearchitect [B] , waarin wordt geconcludeerd dat het PUK onjuistheden bevat. Verder staat volgens eiseres op kaart 4 op pagina 12 van het PUK dat twee panden aan de Gedempte Gracht alleen mogen worden opgehoogd met een kapverdieping, terwijl in het bestreden besluit is voorzien dat deze panden worden gesloopt.
8.1.
De rechtbank overweegt dat de beroepsgronden van eiseres die betrekking hebben op het PUK niet slagen. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het PUK geen formele status heeft. In het PUK staat alleen staat onder welke voorwaarden verweerder bereid is om een bouwplan in procedure te nemen. Nadat het bouwplan van vergunninghoudster op grond van het PUK groen licht had gekregen, is dit op de gebruikelijke wijze getoetst aan de afwijzingsgronden opgenomen in artikel 2.10 van de Wabo. Anders dan eiseres veronderstelt, is het PUK dus niet het toetsingskader waaraan verweerder het bouwplan inhoudelijk heeft getoetst. Van doorbreking van de ter plaatste geldende dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie” door het PUK is geen sprake. De toets aan de voorwaarden die in het PUK zijn opgenomen, komt niet in de plaats van de toets aan de cultuur-historische waarden, zoals beschermd met de dubbelbestemming. Dit volgt ook uit het adviezen van de commissie, waarin staat dat zij het bouwplan heeft beoordeeld aan de redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12a, eerste lid onder a, van de Woningwet en aan de eisen die worden gesteld in het kader van de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie”. Dat in het PUK onjuistheden zouden staan en de cultuur-historische en monumentale waarden hierin onvoldoende zouden zijn beschermd, is daarom niet van betekenis voor de juridische houdbaarheid van de verleende omgevingsvergunning. Aan het rapport van ir. H.C.A de Kat kan daarom ook niet de betekenis worden gehecht die eiseres daaraan gehecht wenst te zien.
Welstands- en monumentencommissie
9. Eiseres betoogt verder dat verweerder ten onrechte het positieve advies van de commissie van 3 juli 2019 aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd. Volgens eiseres is dit advies aantoonbaar onvolledig en onzorgvuldig tot stand gekomen. De commissie beschikte niet over het bouwhistorisch onderzoek van J. van der Hoeve uit 2010. De commissie heeft bovendien in een advies van 17 januari 2018 een aantal aspecten van de beginselaanvraag van vergunninghoudster als negatief beoordeeld, terwijl deze aspecten in het uiteindelijke bouwplan niet zijn gewijzigd. Eiseres wijst er in dit verband op dat de commissie in dit advies de sanering en de herkaveling van erven en achterbouwen ten principale ter discussie stelt omdat die niet in overeenstemming zijn met de in het bestemmingingsplan omschreven en geduide waarden. Volgens eiseres komt dit in de latere adviezen van de commissie niet meer terug.
9.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat verweerder aan het advies van de commissie in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria (zie onder meer de uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3385).
9.2.
De stelling dat de commissie niet de beschikking had over het bouwhistorisch onderzoek van J. van der Hoeve uit 2010 slaagt niet. Zoals de rechtbank in 7.3 heeft overwogen, heeft vergunninghoudster dit onderzoek bij haar aanvraag overgelegd zodat de commissie hierover kon beschikken.
9.3.
De commissie heeft in een advies van 17 januari 2018 negatief geoordeeld over de beginselaanvraag van vergunninghoudster. De commissie kon onder meer niet instemmen met een aantal onderdelen van het bouwplan op het achtererf van de woningen aan het spui, zoals de sloop van de achterhuizen van vier monumenten aan het Spui en de oriëntatie van de nieuwbouw op de tuin van de nieuwe kerk. In het bestreden besluit staat dat het oorspronkelijke initiatief is aangepast wat betreft het nieuwe bouwblok in het achtererf van de woningen (het binnengebied). Hierbij is onder meer de extra bouwlaag in het midden/de westzijde vervangen door een kleinere dakkapel. Anders dan eiseres stelt is het bouwplan op dit punt dus wel enigszins gewijzigd. Het bouwplan voorziet echter nog steeds in een nieuw bouwblok op het achtererf. Dit is in strijd met het bestemmingsplan, omdat wordt gebouwd buiten het bouwvlak.
9.4.
Vergunninghoudster heeft toegelicht dat zij een aanvraag heeft ingediend om op dit punt af te wijken van het bestemmingsplan. Verweerder heeft in het bestreden besluit hiervoor toestemming gegeven. Verweerder heeft onderkend dat dit betekent dat voor het achtererfgebied de ter plaatse geldende cultuur-historische waarden worden aangetast. Volgens de toelichting bij het bestemmingsplan zijn de te beschermen waarden onder meer de profilering en inrichting van de openbare ruimte en de verkavelings- en bebouwingsstructuur. Voor zover eiseres betoogt dat een bouwplan niet tot aantasting van de cultuur-historische waarden mag leiden, slaagt dit niet. In het bestemmingsplan zijn aan deze waarden bescherming toegekend, maar deze bescherming is niet absoluut. Verweerder kan afwijken van het bestemmingsplan indien dit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
9.5.
Het bouwplan van vergunninghoudster waarbij in afwijking van het bestemmingsplan in het achtererfgebied wordt gebouwd, is voorgelegd aan de commissie. De commissie heeft, zoals is overwogen onder 4, dit bouwplan uiteindelijk op 3 juli 2019 positief beoordeeld. Volgens de commissie voldoet het bouwplan aan redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12a, eerste lid onder a, van de Woningwet en aan de eisen die worden gesteld in het kader van de dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie”. De commissie heeft hiermee ook ingestemd met de bebouwing in het achtererf. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het advies van de commissie naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, als gevolg waarvan verweerder dit niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Dat de commissie in haar advies van 17 januari 2018 negatief was over de bebouwing in het achtererfgebied en hiermee in het advies van 3 juli 2019 uiteindelijk heeft kunnen instemmen, betekent op zichzelf niet dat het advies gebreken vertoont. Eiseres heeft het positieve advies van de commissie ook niet bestreden met een eigen deskundigenadvies. Het rapport van restauratiearchitect [B] dat door eiseres is overgelegd, ziet alleen op het PUK en niet op het advies van de commissie. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid, onder verwijzing naar het advies van de commissie van 3 juli 2019, op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan de ter plaatste geldende cultuur-historische en monumentale waarden.
Ruimtelijke onderbouwing
10. Eiseres voert aan dat de verleende omgevingsvergunning niet is voorzien van een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing. Volgens eiseres gaat de ruimtelijke onderbouwing niet in op de afwijking van het bestemmingsplan voor wat betreft het bouwen van een zelfstandig hoofdgebouw buiten het bouwvlak en het bouwen met overschrijding van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte. Eiseres voert verder aan dat verweerder geen eigen afweging heeft gemaakt, maar zich alleen op de ruimtelijke onderbouwing van vergunninghoudster heeft gebaseerd. Deze ruimtelijke onderbouwing is volgens eiseres op verschillende punten onjuist waar het gaat om de cultuur-historische waarden van de locatie en de gebouwen. Eiseres voert ten slotte aan dat verweerder heeft nagelaten de belangen die zijn gemoeid met het bouwplan af te wegen tegen het belang bij het behoud van de cultuur-historische en monumentale waarden ter plaatse.
10.1
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de verleende omgevingsvergunning niet is voorzien van een deugdelijke ruimtelijke onderbouwing. Verweerder heeft in bestreden besluit aan de hand van verschillende aspecten beoordeeld of het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij heeft verweerder de belangen die bij het bouwplan zijn betrokken, zoals onder meer het voorzien in voldoende woonruimte en het verbeteren van het woonklimaat in de binnenstad, afgewogen tegen de stedenbouwkundige aspecten. Anders dan eiseres betoogt, is verweerder daarbij niet meer gebonden aan de bouwregels van het bestemmingsplan, aangezien in de omgevingsvergunning hiervan juist wordt afgeweken. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat verweerder geen eigen afweging heeft gemaakt, maar zich alleen heeft gebaseerd op de ruimtelijke onderbouwing van vergunninghoudster. Verweerder heeft de door vergunninghoudster opgestelde ruimtelijke onderbouwing beoordeeld en uit het feit dat vergunninghoudster haar bouwplan een aantal keer heeft moeten aanpassen volgt al dat verweerder hierop niet heeft blind gevaren. Voor zover eiseres betoogt dat verweerder in haar afweging onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de cultuur-historische waarden en dat deze in de ruimtelijke onderbouwing van vergunninghoudster niet correct zijn beoordeeld, slaagt dit niet. Zoals hiervoor is overwogen onder 9.5 is het bouwplan immers beoordeeld door de commissie en voorzien van een positief advies.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.