ECLI:NL:RBDHA:2020:11061

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
NL20.16983
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat Marokko als veilig land van herkomst wordt beschouwd. Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor vervolging in Marokko vanwege zijn etniciteit en het ontduiken van de dienstplicht, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer in Marokko daadwerkelijk risico loopt op ernstige schade.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag op juiste gronden heeft afgewezen. Eiser heeft zijn asielmotieven onvoldoende onderbouwd en de rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris de correcties en aanvullingen van eiser op het gehoor veilig land van herkomst niet ten onrechte niet heeft meegenomen in de beoordeling. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet kan rekenen op bescherming van de Marokkaanse autoriteiten en dat zijn vrees voor vervolging niet voldoende is onderbouwd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-. Eiser kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16983

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Erik),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Mol).

ProcesverloopBij besluit van 14 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.16984, plaatsgevonden op 1 oktober 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1983 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 26 juli 2020 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2007 om economische redenen zijn land van herkomst heeft verlaten. Hij wilde naar Europa om te werken zodat hij zijn familie kon onderhouden. In België heeft eiser van 2014 tot 2017 een relatie gehad met [A] . De (ex-)echtgenoot van [A] , [B] , is achter deze relatie gekomen en heeft eiser lastiggevallen en achtervolgd. [B] is rijk en heeft een grote familie. Hij heeft al enkele malen geprobeerd eiser te ontvoeren. Eiser vreest in Marokko ook niet veilig te zijn voor hem. In de correcties en aanvullingen op het gehoor veilig land van herkomst heeft eiser naar voren gebracht dat hij in Marokko bovendien te vrezen heeft vanwege zijn weigering om de dienstplicht te vervullen en discriminatie heeft ondervonden vanwege zijn Berber-etniciteit.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en h, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd in het voornemen:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst gevolgd. De door eiser naar voren gebrachte verklaringen over de economische omstandigheden in Marokko en de problemen met [B] in België, heeft verweerder niet als relevante elementen beschouwd, omdat deze geen raakvlakken hebben met één van de gronden uit het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en eiser hiermee ook geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) loopt. Immers, het gaat hier enerzijds om economische motieven en anderzijds om gebeurtenissen die in een andere lidstaat hebben plaatsgevonden en daarom niet toezien op eisers redenen van vertrek uit Marokko.
Verweerder heeft eiser niet gevolgd in zijn verklaringen in de correcties en aanvullingen op het gehoor veilig land van herkomst dat hij in Marokko te vrezen heeft vanwege het ontduiken van de dienstplicht en stelt zich verder op het standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn Berber-etniciteit wordt gediscrimineerd in Marokko.
Marokko kan bovendien beschouwd worden als een veilig land van herkomst, met uitzondering van de situatie voor LHBTI’s. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Marokko, er aanleiding is om aan te nemen dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en daarom in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft tevens niet aannemelijk gemaakt dat, indien zich problemen voordoen in Marokko, voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen in de huidige situatie de bescherming van de autoriteiten van Marokko in te roepen.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond en ten onrechte een vertrektermijn heeft onthouden. Daaruit volgt dat hem evenmin een inreisverbod mocht worden opgelegd. Eiser voert aan dat zijn correcties en aanvullingen ten onrechte niet zijn betrokken bij de beoordeling in het voornemen en dat de relevante elementen om die reden niet correct zijn vastgesteld. Verweerder heeft ten onrechte de reactietermijn die eiser was gegund om correcties en aanvullingen op het gehoor in te brengen, niet afgewacht. Het bestreden besluit geeft er geen blijk van dat de correcties en aanvullingen hierin wel zijn betrokken, nu de relevante elementen niet zijn aangevuld. Indien geoordeeld wordt dat verweerder wel op de correcties en aanvullingen is ingegaan in het bestreden besluit, dan had eiser op grond van artikel 3.119 van het Vreemdelingenbesluit 2000 in de gelegenheid moeten worden gesteld om een aanvullende zienswijze in te dienen. Bovendien had verweerder eiser omtrent deze asielmotieven aanvullend moeten horen. Verder voert eiser aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat hij zich aan het toezicht van de Staat heeft willen onttrekken. Tot slot betoogt eiser dat hij zich niet kan wenden tot de Marokkaanse autoriteiten voor bescherming tegen [B] vanwege de corruptie in het land en vanwege zijn Berber-etniciteit.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn;
Ingevolge hetzelfde artikel, aanhef en onder h, geldt dit ook indien de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder naar voren gebracht dat eiser op 26 september 2020 met onbekende bestemming is vertrokken vanuit de opvanglocatie. Nu de gemachtigde van verweerder hier geen nadere onderbouwing bij heeft gegeven, gaat de rechtbank aan deze omstandigheid voorbij. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat eiser belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep en zal in het navolgende op de door eiser naar voren gebrachte beroepsgronden ingaan.
7.2.
De rechtbank overweegt dat eiser terecht stelt dat verweerder de correcties en aanvullingen op het gehoor veilig land van herkomst niet heeft meegenomen in het voornemen terwijl deze tijdig zijn ingediend. Niet is echter gebleken dat eiser door deze handelwijze is benadeeld. De enkele stelling dat hij in zijn belangen is geschaad, acht de rechtbank, zonder nadere specificering, onvoldoende. Eiser heeft dit standpunt ook in de zienswijze ingenomen, waarna verweerder de correcties en aanvullingen alsnog uitdrukkelijk heeft meegenomen in het bestreden besluit. De rechtbank verwijst naar hetgeen verweerder heeft opgenomen op pagina 5 en 6 van het bestreden besluit en waar is geconcludeerd dat eiser niet wordt gevolgd in zijn verklaringen dat hij in Marokko te vrezen heeft vanwege (het ontduiken van) de dienstplicht en dat hij ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn Berber-etniciteit in Marokko wordt gediscrimineerd. Van het categorisch buiten beschouwing laten van de correcties en aanvullingen bij de beoordeling van de aanvraag van eiser is dan ook geen sprake geweest. Eiser heeft in beroep ten slotte voldoende gelegenheid gehad deze asielmotieven, waaraan slechts een summiere onderbouwing is gegeven en die algemeen van aard zijn, verder aan te vullen en te concretiseren naar aanleiding van hetgeen daarover in het bestreden besluit is overwogen. Gelet op het voorgaande bestond voorts geen aanleiding voor verweerder om eiser – al dan niet ter compensatie van genoemd gebrek – nader te horen op deze punten, zoals eiser heeft verzocht. Hierbij is van belang dat het aan eiser is om zijn asielmotieven op het daarvoor bestemde moment en voldoende duidelijk naar voren te brengen. Indien dit – om niet nader onderbouwde redenen – niet lukt, ontstaat hiermee niet zonder meer een verplichting voor verweerder om eiser nader te horen over de later ingebrachte motieven. Nu eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn belangen is geschaad door het in eerste instantie niet meenemen van zijn correcties en aanvullingen, gaat de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan deze beroepsgrond voorbij.
7.3.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Marokko op grond van (het ontduiken van) de dienstplicht of omwille van zijn etniciteit te vrezen heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Hoewel eiser tijdens het gehoor veilig land van herkomst verklaard heeft dat hij is opgeroepen voor militaire dienst in 2001 of 2002, heeft hij niet verklaard dat hij door het niet-vervullen van de dienstplicht op enig moment in de jaren dat hij nog in Marokko woonde in de problemen is gekomen en ook niet dat hij bij terugkeer problemen verwacht vanwege (het ontduiken van) de dienstplicht. Wat betreft de gestelde discriminatie, heeft eiser tijdens dit gehoor niet naar voren gebracht dat hij vanwege zijn etniciteit is gediscrimineerd en heeft hij in zijn correcties en aanvullingen enkel gesteld dat sprake was van discriminatie maar niet nader gespecificeerd wat voor discriminatie hij in Marokko heeft ondervonden. Met zijn verklaringen heeft eiser dan ook niet aannemelijk gemaakt dat Marokko om deze redenen voor hem niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd.
7.4.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder eiser niet ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij zich in Nederland niet direct tot de autoriteiten heeft gewend om internationale bescherming te vragen, hetgeen wel mag worden verwacht van een vreemdeling die vreest voor zijn leven bij terugkeer naar zijn land van herkomst. De stelling van eiser dat hij zich niet direct heeft gemeld omdat hij in relatieve veiligheid verkeerde, mocht verweerder als een onvoldoende redengevende verklaring voor het niet onverwijld melden aanmerken.
7.5.
Door de aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst geldt een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen afkomstig uit dat land geen bescherming nodig hebben, en dat de (nationale) autoriteiten effectieve bescherming bieden. Het is dan aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de autoriteiten hem geen bescherming kunnen bieden. Eiser heeft verklaard dat hij vanwege de corruptie in Marokko en vanwege zijn etniciteit niet kan rekenen op bescherming door de autoriteiten, maar heeft dit niet met het overleggen van openbare rapporten onderbouwd. Uit eisers verklaringen kan ook niet worden afgeleid dat de Marokkaanse autoriteiten hem bij voorbaat, vanwege corruptie of zijn etnische achtergrond, niet zouden willen helpen. Eiser heeft persoonlijk immers geen slechte ervaringen met de Marokkaanse overheid of de rechtsgang en baseert zich, zoals verweerder niet ten onrechte aanvoert, hierbij enkel op vermoedens over wat hem te wachten staat als hij om hulp en bescherming vraagt. Om die reden heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat, indien er zich problemen voordien in Marokko bijvoorbeeld met [B] , er voor hem geen mogelijkheden bestaan om hiertegen de bescherming van de autoriteiten dan wel andere geëigende instanties in te roepen.
7.6.
Nu verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b en h, van de Vw 2000 heeft kunnen afwijzen, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de geldende vertrektermijn van vier weken mogen verkorten en mogen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit betekent dat verweerder ook op goede gronden een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tegen eiser heeft uitgevaardigd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.