ECLI:NL:RBDHA:2020:11052

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
C/09/600422 / JE RK 20-2311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met gedragsproblematiek en trauma- en hechtingsproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft op 6 oktober 2020 al een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging verleend voor een periode van 11 dagen. De minderjarige vertoont ernstige gedragsproblematiek, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag, en er is sprake van trauma- en hechtingsproblematiek. De ouders zijn niet in staat om een stabiele thuissituatie te bieden, wat heeft geleid tot de noodzaak van een neutrale pleegzorgplaatsing.

Tijdens de zitting op 14 oktober 2020 zijn de vader, de moeder, vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling, alsook een hulpverlener, aanwezig geweest. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel in een pleeggezin verblijft en dat er zorgen zijn over zijn welzijn in het huidige systeem. De ouders hebben verschillende standpunten ingenomen over de uithuisplaatsing, waarbij de moeder instemt en de vader verzet aantekent.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn, zoals vermeld in de artikelen 1:255 en 1:265b van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden en heeft de machtiging verleend om hem gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleegzorgaccommodatie voor de periode van twee maanden. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 3 november 2020.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/600422 / JE RK 20-2311
Datum uitspraak: 14 oktober 2020

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 6 oktober 2020 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2012 te [geboorteplaats]

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen, gevestigd te Utrecht,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 oktober 2020 [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 6 oktober 2020 tot 17 oktober 2020, alsmede voor dezelfde duur machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen en voornoemde beschikking van 6 oktober 2020.
Op 14 oktober 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • [hulpverlener] betrokken hulpverlener van Jeugdformaat;
- de partner van de moeder als toehoorder.

Feiten

[minderjarige] verblijft nu feitelijk in een pleeggezin. Voor de overige feiten verwijst de kinderrechter naar de beschikking van 6 oktober 2020.

Verzoek en verweer

Het ter zitting gewijzigde verzoek strekt tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar en tot machtiging om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg voor de periode van twee maanden.
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat er ernstige zorgen zijn over het systeem waarin [minderjarige] opgroeit en de gedragsproblemen die hij vertoont, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag. [minderjarige] is dusdanig belast door het systeem, dat hij bij elke volwassene aangepast gedrag laat zien dat is afgestemd op de behoefte van die specifieke volwassene. Er lijkt sprake te zijn van complexe trauma- en hechtingsproblematiek. De ouders zijn op dit moment niet in staat om [minderjarige] een stabiele thuissituatie te bieden. Het gedrag van [minderjarige] bij de moeder is heftig en er ontstaan vaak escalaties. Het is niet duidelijk of het bij de vader voldoende veilig is, omdat [minderjarige] daar zorgelijke uitspraken over heeft gedaan. Daardoor verbleef [minderjarige] al een periode bij de grootmoeder vaderszijde, maar die woonsituatie biedt ook te weinig stabiliteit. Dit blijkt onder andere uit het VUHP-traject van Jeugdformaat. Het is van belang dat [minderjarige] in een neutrale omgeving kan verblijven, zodat hij toekomt aan de hulp die hij nodig heeft. Er werd aanvankelijk gedacht aan een plaatsing bij Bergse Bos, maar het is nog niet bekend op welke termijn dat mogelijk is. Tot die tijd is het daarom noodzakelijk dat de plaatsing in het neutrale pleeggezin is gewaarborgd. Daarom wordt verzocht de machtiging te verlenen voor twee maanden, waarna de gecertificeerde instelling het vervolgtraject kan inzetten.
De gecertificeerde instelling heeft verklaard dat nu ook wordt ingezet op dagbehandeling bij Pluryn, in plaats van behandeling en verblijf bij Bergse Bos. Pluryn kan specialistische hulp bieden die beter aansluit bij hetgeen [minderjarige] nodig heeft. Het is wel duidelijk dat [minderjarige] tijdens de behandeling het beste in een neutrale omgeving kan verblijven. Het is evenwel nog niet zeker of hij in het huidige pleeggezin blijven, omdat het een crisisplek betreft. [minderjarige] is nu voor beide trajecten (Bergse Bos en Pluryn) aangemeld.
De moeder heeft ingestemd met het verzochte, althans heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet. Zij vindt het van belang dat [minderjarige] vanuit een neutrale omgeving de hulp krijgt die hij nodig heeft. Zij wil daarom niet dat [minderjarige] bij de vader gaat wonen.
De vader heeft – mede bij monde van zijn advocaat – verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing, omdat [minderjarige] ook bij hem kan wonen. Hij herkent zich niet in het beeld dat wordt geschetst, waarbij wordt gesteld dat [minderjarige] bang voor hem is. De vader is bereid om de hulp te aanvaarden die nodig is. Bovendien is het onduidelijk of het huidige pleeggezin [minderjarige] kan opvangen. Het zou schadelijk zijn als [minderjarige] om die reden alsnog verplaatst moet worden, terwijl hij ook in zijn vertrouwde omgeving kan blijven.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] op jonge leeftijd zorgelijk gedrag vertoont. Er zijn aanwijzingen dat sprake is van trauma- en hechtingsproblematiek, waarbij [minderjarige] ook klem lijkt te zitten in het familiesysteem waarin hij opgroeit. Het gedrag van [minderjarige] kan plots omslaan en hij kan heel boos en verdrietig worden, met slaan, schoppen, schreeuwen, schelden en huilen tot gevolg. Daarnaast is hij grensoverschrijdend in zijn taalgebruik en handelingen en zijn er zorgen over angstige gedachten. Er is geprobeerd om het gedrag van [minderjarige] positief te beïnvloeden door hem op te vangen binnen het familienetwerk, maar dit heeft niet het gewenste effect gehad. [minderjarige] lijkt door de belasting vanuit het netwerk nu ook problemen te ervaren met zijn loyaliteit naar de volwassenen om hem heen. Dit blijkt uit het aangepaste en afgestemde gedrag. De ouders en hun steunende netwerk zijn dus niet in staat gebleken om de zorgen over [minderjarige] te doen afnemen. De kinderrechter acht de ondertoezichtstelling om die reden noodzakelijk zodat de jeugdbeschermer onafhankelijk de belangen van [minderjarige] voorop kan stellen en de hulp kan inschakelen die nodig is.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
Daarbij overweegt de kinderrechter dat [minderjarige] op dit moment baat heeft bij behandeling voor zijn problematiek vanuit een neutrale omgeving, zonder de dagelijkse druk en invloed van het familienetwerk. Een neutrale pleegzorgplaatsing komt daarom op dit moment het meest tegemoet aan de stabiliteit en rust die [minderjarige] nodig heeft. In de komende twee maanden moet er meer duidelijkheid komen over een passende behandeling en verblijfplaats van [minderjarige] . De jeugdbeschermer dient daarbij voor ogen te houden dat [minderjarige] de afgelopen periode al vaak van verblijfplaats is gewisseld (ook binnen de familie) en dat het daarom van belang is dat er een stabiele en bestendige plek voor hem wordt gevonden.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 17 oktober 2020 tot 17 oktober 2021 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie voor pleegzorg van 17 oktober 2020 tot 17 december 2020;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van V.A.H. Schoorl als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 3 november 2020.
Voor zover deze beschikking betrekking heeft op de machtiging tot uithuisplaatsing, kan hoger beroep worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.