In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft op 6 oktober 2020 al een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging verleend voor een periode van 11 dagen. De minderjarige vertoont ernstige gedragsproblematiek, waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag, en er is sprake van trauma- en hechtingsproblematiek. De ouders zijn niet in staat om een stabiele thuissituatie te bieden, wat heeft geleid tot de noodzaak van een neutrale pleegzorgplaatsing.
Tijdens de zitting op 14 oktober 2020 zijn de vader, de moeder, vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling, alsook een hulpverlener, aanwezig geweest. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige momenteel in een pleeggezin verblijft en dat er zorgen zijn over zijn welzijn in het huidige systeem. De ouders hebben verschillende standpunten ingenomen over de uithuisplaatsing, waarbij de moeder instemt en de vader verzet aantekent.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de gronden voor ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn, zoals vermeld in de artikelen 1:255 en 1:265b van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden en heeft de machtiging verleend om hem gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een pleegzorgaccommodatie voor de periode van twee maanden. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 3 november 2020.