ECLI:NL:RBDHA:2020:11048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
C/09/588785 / FA RK 20-964 en C/09/598962 / JE RK 20-2107
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 oktober 2020 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige, geboren op [geboortedag 1] 2016. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opvoedingssituatie bij de moeder niet veilig is voor de minderjarige, die een bovengemiddeld sterk opvoedklimaat nodig heeft. Ondanks de inzet van hulp en begeleiding is de moeder niet in staat gebleken om de zorg voor de minderjarige adequaat te dragen. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat het in haar belang is dat er duidelijkheid komt over haar opgroeiperspectief. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd, waarbij de gecertificeerde instelling als voogd is benoemd. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de pleegouders op dit moment niet klaar zijn om de voogdij op zich te nemen, maar dat de mogelijkheid tot pleegouder-voogdij in de toekomst opnieuw zal worden onderzocht. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/588785 / FA RK 20-964 en C/09/598962 / JE RK 20-2107
Datum uitspraak: 14 oktober 2020

Beschikking

Beëindiging ouderlijk gezagVerlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing;
niets meer te beslissen
in de zaak naar aanleiding van de op 20 februari 2020 en 21 augustus 2020 ingekomen verzoekschriften van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, hierna te noemen: de Raad,

en

de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende de minderjarige:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. R.F.H. Tamboenan, advocaat te Rotterdam,
[pleegvader] en [pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegouders.
Ten aanzien van het verzoek van de Raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag merkt de rechtbank ook de gecertificeerde instelling aan als belanghebbende.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder de verzoekschriften met bijlagen en de brief van de Raad d.d. 1 oktober 2020, ingekomen op 6 oktober 2020.
Op 14 oktober 2020 is de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de pleegouders.

Feiten

  • [minderjarige] is erkend door de [de man]
  • De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de pleegouders.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 oktober 2019 de ondertoezichtstelling en de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd van 19 oktober 2019 tot 19 oktober 2020.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over [minderjarige] .
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat het opgroeiperspectief van [minderjarige] niet bij de moeder, maar bij de pleegouders ligt. [minderjarige] heeft vanwege haar problematiek een bovengemiddeld sterk opvoedklimaat nodig, dat de moeder ondanks intensieve begeleiding niet aan [minderjarige] kan bieden. Er zijn ernstige zorgen over de opvoedvaardigheden en het pedagogisch inzicht van de moeder. De afgelopen jaren is niet gebleken dat zij kan groeien in haar vaardigheden. De aanvaardbare termijn van [minderjarige] is verstreken en het is van belang dat er duidelijkheid komt over het opgroeiperspectief. De pleegzorgplaatsing van [minderjarige] verloopt positief. Het is bewonderenswaardig dat de moeder kan erkennen dat [minderjarige] hier op haar plek is. Er is goed contact tussen de moeder en de pleegouders. Aanvankelijk is daarom verzocht de voogdij bij de pleegouders te beleggen. De pleegouders hebben echter aangegeven dat zij de steun van de gecertificeerde instelling langer nodig hebben, omdat het gedrag van [minderjarige] zeer moeilijk is en stagneert. Daarom wordt nu verzocht de voogdij te beleggen bij de gecertificeerde instelling.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad, waarbij is toegelicht dat de mogelijkheid tot pleegouder-voogdij op den duur opnieuw zal worden onderzocht, omdat het de bedoeling is dat [minderjarige] bij de pleegouders blijft wonen. Indien de kinderrechter van oordeel is dat het verzoek van de Raad tot gezagsbeëindiging dient te worden afgewezen, dan verzoekt de gecertificeerde instelling de huidige maatregelen te verlengen voor de duur van een jaar, zodat de opvoedsituatie van [minderjarige] zo blijft als het nu is.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd, primair strekkende tot afwijzing van het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag, subsidiair tot het beleggen van de voogdij bij de pleegouders. De moeder begrijpt dat [minderjarige] voorlopig bij de pleegouders zal wonen en staat daar achter. Evenwel is niet gebleken dat zij de zorg en opvoeding in afzienbare tijd niet op zich kan nemen, noch dat zij niet in staat is om goede beslissingen te nemen in het belang van [minderjarige] . De feitelijke situatie is dat de moeder handelt in het belang van [minderjarige] , in goed overleg met de pleegouders. Het is niet noodzakelijk om het gezag te beëindigen.
De pleegouders hebben verklaard dat het gedrag van [minderjarige] stagneert, waarvoor zij extra begeleiding en onderzoek willen inschakelen om ervoor te zorgen dat [minderjarige] de hulp krijgt die zij nodig heeft. Om dit proces adequaat te laten verlopen wensen zij de ondersteuning van de gecertificeerde instelling. Met pijn in het hart zien zij daarom op dit moment af van de mogelijkheid tot pleegouder-voogdij. Zij staan verder achter het verzoek van de Raad.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien (a.) de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of (b.) de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. [minderjarige] heeft een moeilijke start in het leven gehad. In de opvoedsituatie bij de moeder ging het niet goed met [minderjarige] . De moeder schoot te kort in de verzorging, waardoor er ernstige zorgen over haar opvoedvaardigheden waren en het niet veilig was voor [minderjarige] . Vanaf de geboorte van [minderjarige] zijn er verschillende vormen van hulp ingezet om de moeder te begeleiden in de verzorging en opvoeding, maar zij is onvoldoende leerbaar gebleken om de dagelijkse en volledige zorg te kunnen dragen. Daar komt bij dat [minderjarige] ook bovengemiddeld veel van haar opvoeders vraagt, vanwege de forse gedragsproblematiek. Dat onderschrijven de pleegouders ook. [minderjarige] kan op een negatieve manier aandacht vragen en erg driftig worden. Uit het onderzoek van het Erasmus MC blijkt dat sprake is van een laag intelligentieniveau en trauma. Ook zijn signalen er van hyperactiviteit en hechtingsproblematiek. [minderjarige] heeft dus specifieke zorg nodig. De moeder is niet in staat om in deze bovengemiddelde opvoedingsbehoefte te voorzien.
[minderjarige] verblijft nu bijna drie van haar vier levensjaren bij de huidige pleegouders. Er is een positieve samenwerking ontstaan tussen de moeder, de pleegouders en de jeugdbeschermer. De moeder staat achter deze pleegzorgplaatsing en straalt dat ook uit naar [minderjarige] . Daarmee laat de moeder zien dat zij het belang van [minderjarige] vóór haar eigen belang kan zetten. Dat vindt de rechtbank, evenals de Raad, bewonderenswaardig. De moeder toont veel liefde en betrokkenheid voor [minderjarige] , maar er zal niet meer worden gewerkt aan terugplaatsing en de aanvaardbare termijn is verstreken. De rechtbank vindt het daarom van belang voor [minderjarige] dat er duidelijkheid komt over het opgroeiperspectief en dat de juridische situatie daar op aansluit. Dit zal bijdragen aan de rust en stabiliteit die [minderjarige] nodig heeft. Het perspectief is dat [minderjarige] niet bij de moeder zal opgroeien, maar bij de pleegouders.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek toewijzen en het ouderlijk gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigen. Aangezien de beëindiging van het gezag ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
Gebleken is dat de pleegouders er op dit moment nog niet klaar voor zijn om met de voogdij te worden belast, ook al zouden zij dat graag willen. Vanwege de problematiek van [minderjarige] hebben zij de hulp en expertise van de gecertificeerde instelling nodig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de benoeming van de gecertificeerde instelling tot voogdes nu het meest tegemoet komt aan de belangen van [minderjarige] . De rechtbank begrijpt dat het verweer van de moeder deels voortkomt uit angst dat [minderjarige] naar een ander pleeggezin zou moeten. Het is evenwel gebleken dat de pleegouders en de jeugdbeschermer er alles aan doen om ervoor te zorgen dat [minderjarige] bij de pleegouders kan opgroeien. Daarom zal de mogelijkheid tot pleegouder-voogdij na verloop van tijd opnieuw worden onderzocht. De opvoedsituatie zal blijven zoals die nu is.
De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij over [minderjarige] te aanvaarden.
Het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing is door de gecertificeerde instelling ter zitting ingetrokken. De rechtbank stelt daarom vast dat zij daarover geen beslissing hoeft te nemen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van:
- [de vrouw] geboren op [geboortedag 2] 1998 te [geboorteplaats 2] ,
over de minderjarige:
- [minderjarige] geboren op [geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats 1] ,
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige:
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
stelt vast dat er ten aanzien van het verzoek van de gecertificeerde instelling met zaaknummer C/09/598962 / JE RK 20-2107 niets meer te beslissen valt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2020 door mr. E.C.M. Bouman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 3 november 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.