ECLI:NL:RBDHA:2020:11043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6828
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om terugkomen van eerder besluit inzake certificaat schorsing en intrekking

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 24 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van Kjeld B.V. om terug te komen op eerdere besluiten van TUV Nederland QA B.V. betreffende de schorsing en intrekking van een certificaat. Eiseres, Kjeld B.V., had op 4 april 2019 verzocht om heroverweging van de besluiten van 24 april 2017 en 18 september 2017, die inmiddels onherroepelijk waren geworden. TUV Nederland QA B.V. heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 11 juni 2019, wat door eiseres werd bestreden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat eiseres niet kon aantonen dat er sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zoals vereist door artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het aanvoeren van nieuwe argumenten niet volstond om de eerdere besluiten te heroverwegen, aangezien deze besluiten al onherroepelijk waren. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres niet gevolgd en bevestigd dat het bestuursorgaan op goede gronden het verzoek heeft afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2020 in de zaak tussen

Kjeld B.V., te Alphen aan den Rijn, eiseres

(gemachtigde: mr. P.W.M. Huisman),
en

TUV Nederland QA B.V., verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.J. Huijbregts).

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief van 4 april 2019 verweerder verzocht om terug te komen op het besluit tot schorsing van het certificaat van eiseres van 24 april 2017 en het besluit tot intrekking van het certificaat van 18 september 2017.
Verweerder heeft dit verzoek bij besluit van 11 juni 2019 (het primaire besluit) afgewezen.
Verweerder heeft bij besluit van 18 september 2019 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek heeft met behulp van skype plaatsgevonden op 2 september 2020. De gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder hebben aan de skype-zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.
Eiseres heeft op 4 april 2019 verzocht om terug te komen op het besluit tot schorsing van het certificaat van eiseres van 24 april 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 11 augustus 2017 en het besluit tot intrekking van het certificaat van 18 september 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 3 april 2018. Deze besluiten zijn inmiddels onherroepelijk geworden.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen, omdat niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het aanvoeren van nieuwe argumenten tegen een onherroepelijk geworden besluit, zoals eiseres wenst te doen, is in strijd met het bestuursrechtelijke stelsel van rechtsbescherming. Verweerder verwijst naar de memorie van toelichting bij artikel 4:6 van de Awb. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit.
3.
Eiseres kan zich niet vinden in het bestreden besluit en voert aan dat verweerder bij de eerdere besluitvorming het verkeerde recht heeft toegepast. Eiseres stelt dat het vóór 1 maart 2017 geldende sanctiestelsel van toepassing is en niet de latere regelgeving. De gevolgen voor eiseres zijn buitengewoon verstrekkend.
4. Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van eiseres van 4 april 2019 op goede gronden heeft aangemerkt als een verzoek om terug te komen op de hiervoor onder 1. genoemde besluiten. Verweerder heeft op het verzoek van eiseres beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 23 november 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2016:3131. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Als het bestreden besluit de toets dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van wat de rechtszoekende heeft aangevoerd tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
6. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat verweerder ondanks het ontbreken van nieuw gebleken feiten en omstandigheden verplicht is om de onherroepelijke besluiten opnieuw te beoordelen. Het door eiseres aangevoerde argument dat verweerder niet de juiste regelgeving heeft toegepast, maakt dat niet anders. Uit de memorie van toelichting bij artikel 4:6 van de Awb volgt dat nieuwe argumenten op zichzelf bezien geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vormen in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Daarbij komt dat eiseres dit argument ook al in de eerdere procedure over de intrekking van het certificaat heeft aangevoerd en het beroep gericht tegen het bestreden besluit van 3 april 2018 door de rechtbank bij uitspraak van 17 april 2019, SGR 18/3407, ongegrond is verklaard.
De door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 23 november 2016 kan niet tot een ander oordeel leiden. Indien het bestuursorgaan ervoor kiest om artikel 4:6, tweede lid van de Awb toe te passen en het verzoek om terug te komen van af te wijzen omdat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden dan dient de bestuursrechter te onderzoeken
of het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nova. Hiervan is in dit geval sprake. Ook de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019 kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze uitspraak is niet op deze zaak van toepassing, omdat geen sprake is van ketenbesluitvorming.
Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, het verzoek van eiseres af te wijzen. Wat eiseres heeft aangevoerd, geeft geen grond om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. In wat eiseres heeft aangevoerd wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
7. Het beroep is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 september 2020.
griffier rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.