Op 23 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende een aansluitende machtiging tot het verlenen van verplichte zorg voor de duur van twaalf maanden, op verzoek van de officier van justitie. Dit verzoek volgde op een eerdere zorgmachtiging die op 1 juli 2020 was verleend en die op 6 november 2020 zou eindigen. De betrokkene, geboren in 1989, lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie, en vertoont zorgmijdend gedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn en dat de betrokkene zonder machtiging zijn medicatie niet langer zal innemen. Dit zou kunnen leiden tot ernstig nadeel voor zijn geestelijke gezondheid en de veiligheid van zijn omgeving.
Tijdens de mondelinge behandeling op 23 oktober 2020 heeft de betrokkene aangegeven niet deel te willen nemen aan de zitting. De behandelaar heeft verklaard dat de situatie van de betrokkene niet zal veranderen en dat hij zonder machtiging zal decompenseren. De advocaat van de betrokkene heeft gepleit voor afwijzing van het verzoek, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de voorgestelde verplichte zorg noodzakelijk is om het ernstig nadeel af te wenden. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend, waarbij verschillende vormen van verplichte zorg zijn toegestaan, zoals het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de criteria voor en doelen van verplichte zorg, zoals bedoeld in de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), zijn vervuld. De beschikking is gegeven door mr.drs. C.G. Meeder, rechter, en is uitgesproken ter openbare zitting. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.