Op 2 september 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van de eiser tegen de vaststelling van een herinrichtingsplan. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 18 december 2019, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vaststelling van een (her)inrichtingsplan niet op rechtsgevolg is gericht en daarom niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat er geen bezwaar mogelijk is tegen de vaststelling van het herinrichtingsplan. Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser stelde dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat hij zich zorgen maakte over de versmalde doorgang tot het plein aan de Gerestraat, wat gevolgen heeft voor de toegankelijkheid voor hulpdiensten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het herinrichtingsplan geen besluit is in de zin van de Awb. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.