ECLI:NL:RBDHA:2020:11039

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 651
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen vaststelling herinrichtingsplan

Op 2 september 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van de eiser tegen de vaststelling van een herinrichtingsplan. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 18 december 2019, waarin zijn bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vaststelling van een (her)inrichtingsplan niet op rechtsgevolg is gericht en daarom niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat er geen bezwaar mogelijk is tegen de vaststelling van het herinrichtingsplan. Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser stelde dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat hij zich zorgen maakte over de versmalde doorgang tot het plein aan de Gerestraat, wat gevolgen heeft voor de toegankelijkheid voor hulpdiensten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat het herinrichtingsplan geen besluit is in de zin van de Awb. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. van Veen, griffier.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/651

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: J. Borst).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft met behulp van Skype plaatsgevonden op 2 september 2020. Eiser en de gemachtigde van verweerder hebben aan de Skype-zitting deelgenomen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser van 13 november 2019 niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het besluit tot vaststelling van het definitief ontwerp herinrichting openbare ruimte niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, zodat daartegen geen bezwaar openstaat.
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Hiertoe voert eiser aan dat hij zich wenst te beklagen bij verweerder over de versmalde doorgang tot het plein aan de Gerestraat als gevolg van het herinrichtingsplan van verweerder. Hierdoor kunnen de hulpdiensten er niet door.
4. Verweerder heeft ter zitting zijn standpunt gehandhaafd en toegezegd dat hij eiser in contact zal brengen met de gemeente voor een nadere toelichting over het herinrichtingsplan, omdat hierover bij eiser onduidelijkheid bestaat.
5. De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De rechtbank verwijst naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, inhoudende dat de vaststelling van een (her)inrichtingsplan niet op rechtsgevolg is gericht, en daarom geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ1037). Het voorgaande betekent dat tegen de vaststelling van het herinrichtingsplan geen bezwaar kon worden gemaakt. Verweerder heeft derhalve het bezwaar van eiser, voor zover gericht tegen de vaststelling van het herinrichtingsplan, terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Nu verweerder het bezwaar van eiser op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.R. van Veen, griffier, op 2 september 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.