ECLI:NL:RBDHA:2020:11021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
NL20.14664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en indirecte terugzending naar Duitsland onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. K. Elias, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 11 augustus 2020 is eiser niet verschenen, maar de vertegenwoordiger van de verweerder was aanwezig.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat hij als politiek vluchteling niet de bescherming heeft gekregen die hij nodig heeft in Duitsland en dat er een risico op indirecte terugzending naar Pakistan bestaat. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd dat er sprake is van systematische tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft geen objectieve gegevens overgelegd die de ernst van zijn gezondheidstoestand aantonen, noch dat hij als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Duitsland onevenredig hard zou zijn. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, en is bekendgemaakt op 17 augustus 2020. Eiser kan binnen een week na bekendmaking hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.14664
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. I. Petkovski), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL20.14665, plaatsgevonden op 11 augustus 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser voert aan dat verweerder gebruik had moeten maken van de mogelijkheid om eisers asielverzoek in Nederland in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening. In het geval van eiser kan namelijk ten opzichte van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit worden gegaan. Eiser is een politiek vluchteling en heeft deze bescherming niet gekregen in Duitsland. Hij loopt het risico op indirect
réfoulement, omdat Duitsland hem terug zal sturen naar Pakistan. Daarbij voert eiser aan dat er in zijn geval sprake is van een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in Duitsland in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) of artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Eiser voert verder aan dat hij als kwetsbaar moet worden aangemerkt, gelet op wat hem is overkomen. Hij heeft last van depressies.
Volgens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 3 november 20171 moet verweerder, ook wanneer geen sprake is van behandeling, beoordelen of overdracht aan een andere lidstaat leidt tot schending van artikel 4 van het Handvest. Niet is gebleken dat verweerder dit heeft gedaan. Eiser voert ten slotte aan dat hij een zodanige behandeling in Duitsland heeft ondergaan dat niet van hem kan worden gevergd dat hij terugkeert, zodat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om de asielaanvraag aan zich te trekken. Het besluit is onvoldoende deugdelijk gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen.
3. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd.
4. Eiser heeft geen informatie overgelegd die aanleiding geeft voor het oordeel dat sprake is van systematische tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem. Eiser heeft in Duitsland asiel aan kunnen vragen en zijn asielaanvraag is in behandeling genomen. Met het claimakkoord garandeert Duitsland ook dat een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser is gezegd dat hij terug moet keren naar Pakistan, volgt de rechtbank dan ook niet. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat hij een zodanige behandeling heeft ondergaan in Duitsland dat niet van hem kan worden gevergd naar Duitsland terug te keren. Daarbij ligt het op de weg van eiser om bij voorkomende problemen te klagen bij de Duitse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat dit voor eiser niet mogelijk is of dat klagen zinloos is.
5. Verder overweegt de rechtbank dat eiser niet met stukken heeft onderbouwd dat hij moet worden aangemerkt als een kwetsbaar persoon of dat hij lijdt aan depressies. In de uitspraak van de ABRvS van 3 november 2017 geeft de ABRvS uitleg aan het arrest C.K. tegen Slovenië. Uit deze uitspraak volgt dat het gaat om zaken waarin niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een vreemdeling met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf bezien een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand kan inhouden, hetgeen een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie oplevert. De vreemdeling moet in dat verband objectieve gegevens overleggen die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen. Vervolgens moet verweerder bij het nemen van het overdrachtsbesluit beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen.
Eiser heeft Duitse medische stukken uit 2018 overgelegd. Hieruit blijkt dat hij concentratieproblemen en slaapproblemen heeft en daar op dat moment ook medicijnen voor inneemt. Eiser heeft geen recentere medische stukken overgelegd. Uit deze documenten blijkt dan ook niet de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en eventuele aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht.
6. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat wat eiser heeft aangevoerd geen bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat de overdracht van eiser aan Duitsland van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had dienen te trekken.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff - Vos, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
17 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.