In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 2 juli 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1987, die lijdt aan een psychische stoornis, te weten schizofrenie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet tevreden is met zijn huidige situatie en dat hij al vier jaar niet is opgenomen geweest, maar dat hij ook niet onder dwang wil worden behandeld. De behandelende arts heeft echter aangegeven dat de diagnose schizofrenie is vastgesteld en dat de betrokkene medicatie nodig heeft om zijn geestelijke gezondheid te stabiliseren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 13 oktober 2020 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de betrokkene en zijn advocaat. De advocaat pleitte voor een nieuw onafhankelijk onderzoek naar de diagnose van de betrokkene, die ontkent schizofrenie te hebben. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis en dat er geen mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis. De rechtbank heeft de verzoeken tot verplichte zorg, zoals het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid, noodzakelijk geacht om ernstig nadeel af te wenden.
De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend tot en met 23 januari 2021, waarbij is vastgesteld dat de betrokkene onderworpen kan worden aan verschillende vormen van verplichte zorg. De beschikking is gegeven door rechter J.E.M.G. van Wezel, bijgestaan door griffier K.A.M. Boeije, en is uitgesproken ter openbare zitting. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.