Op 7 augustus 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, met zaaknummer SGR 19/1135. Eiser had een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen illegale scootmobielbergingen die door woningcorporatie Stichting Staedion waren geplaatst op een park. Het primaire besluit van 7 juni 2018 om niet handhavend op te treden werd door verweerder afgewezen, en het bezwaar van eiser tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 18 december 2018. Eiser ging in beroep tegen dit besluit.
Tijdens de zitting op 28 juli 2020 werd vastgesteld dat er in de periode van 2011 tot en met 2014 door Staedion een aantal betonnen bergingen was geplaatst, waarvoor tijdelijke omgevingsvergunningen waren afgegeven. Eiser betoogde dat de vergunningen niet meer geldig waren, omdat de termijn was verstreken en dat er meer bergingen stonden dan vergunningen waren verleend. De rechtbank oordeelde dat de vergunningen voor twaalf van de twintig bergingen inmiddels waren verlengd, waardoor deze bergingen gelegaliseerd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen overtreding meer was voor deze bergingen, maar dat er wel onduidelijkheid bestond over twee bergingen waarvan de vergunning was ingetrokken.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de handhaving van de twee bergingen betrof. De rechtbank droeg verweerder op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. Deze uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Arreman-Mos, griffier.