ECLI:NL:RBDHA:2020:10994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
09/767397-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het wegvoeren van een lijk met het oogmerk om de oorzaak van het overlijden te verhelen

Op 4 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het wegvoeren van een lijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte het lichaam van een overleden persoon, [slachtoffer], heeft verborgen en weggevoerd met het doel de oorzaak van het overlijden te verhullen. De verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde moord/doodslag, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij de overledene om het leven had gebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk schuldig was aan het wegvoeren van het lijk, aangezien hij dit deed met het oogmerk om de doodsoorzaak te verbergen. De rechtbank heeft ook andere feiten beoordeeld, waaronder het voorhanden hebben van wapens en drugs. De verdachte heeft bekend dat hij het lichaam in opdracht van een derde partij heeft verplaatst en dat hij hiervoor een financiële beloning zou ontvangen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De benadeelde partij, de nabestaande van het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking had, werd vrijgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/767397-17, 09/048678-18 (ttz. gev.) en 09/837020-20 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 4 november 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1969 in [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek van dagvaarding I (parketnummer: 09/767397-17) is gehouden ter pro forma terechtzittingen van 20 juni 2018 en 22 augustus 2018.
Op de terechtzitting van 21 oktober 2020 zijn dagvaarding II (parketnummer: 09/048678-18) en dagvaarding III (parketnummer: 09/837080-20) gevoegd met dagvaarding I. Op die dag heeft de inhoudelijke behandeling van alle dagvaardingen plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.A. Kuipers, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. H. Weisfelt, naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 21 oktober 2020 medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 21 oktober 2020 - ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (parketnummer 09/767397-17) (hierna: dagvaarding I)
1.
hij in of omstreeks de periode van 21 juli 2017 tot en met 22 juli 2017 te Rijswijk en/of te Vlaardingen en/of te Delft, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door (samen)drukkend en/of omsnoerend (verwurging en/of strangulatie) en/of stomp botsend geweld op de hals van [slachtoffer] uit te oefenen, waardoor de bloed(zuurstof)toevoer naar de hersenen (door samendrukken van de grote halsvaten al dan niet in combinatie met samendrukken van de luchtpijp) werd belemmerd;
2.
hij in of omstreeks de periode van 21 juli 2017 tot en met 22 juli 2017 te Rijswijk en/of te Vlaardingen en/of te Delft, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een lijk (te weten het lichaam van [slachtoffer] ) heeft verborgen, weggevoerd of weggemaakt, met het oogmerk het feit en/of de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen door
- het lijk van die [slachtoffer] in een woning in een deken te rollen en/of wikkelen en/of
- het lijk van die [slachtoffer] uit de woning te voeren en/of
- het lijk van die [slachtoffer] in een voertuig te tillen en/of leggen en/of
- het lijk van die [slachtoffer] naar een parkeerplaats (aan de [straatnaam] te Rijswijk) te brengen en/of
- het lijk van die [slachtoffer] op die parkeerplaats en/of de bosjes te neer te leggen en/of te dumpen en/of achter te laten;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 21 juli 2017 tot en met 22 juli 2017 te Rijswijk en/of te Vlaardingen en/of te Delft, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een lijk (te weten het lichaam van [slachtoffer] ) heeft weggenomen en/of het weggenomen lijk heeft verplaatst en/of vervoerd door
- het lijk van die [slachtoffer] in een woning in een deken te rollen en/of wikkelen en/of
- het lijk van die [slachtoffer] uit de woning te voeren en/of
- het lijk van die [slachtoffer] in een voertuig te tillen en/of leggen en/of
- het lijk van die [slachtoffer] naar een parkeerplaats (aan de [straatnaam] te Rijswijk) te brengen en/of
- het lijk van die [slachtoffer] op die parkeerplaats en/of de bosjes te neer te leggen en/of te dumpen en/of achter te laten;
Dagvaarding II (parketnummer 09/048678-18) (hierna: dagvaarding II)
1.
hij op of omstreeks 9 oktober 2017 te Delft een wapen van categorie III, te weten een
vuurwapen, zijnde een gaspistool, merk Bruni, model 92, kaliber 9mm, en/of munitie van categorie III, te weten 16, althans één of meer (gas)patro(o)n(en), voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 9 oktober 2017 te Delft een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool, merk Smith & Wess
on, model 686, kaliber 4,5 mm,
dat voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis met een vuurwapen van het merk Smith & Wesson, model 686 vertoont,voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 9 oktober 2017 te Delft een wapen van categorie I, onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 9 oktober 2017 te Delft opzettelijk aanwezig heeft gehad
vier pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Dagvaarding III (parketnummer 09/837020-20) (hierna: dagvaarding III)
1.
hij op of omstreeks 21 juli 2017 te Delft aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer ribbreuk(en) en/of een ingeklapte long en/of letsel aan het gezicht en/of neus en/of mond heeft toegebracht door die [slachtoffer 2] (met kracht) in het gezicht en/of op de ribben te stompen;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 juli 2017 te Delft [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] (met kracht) (meermalen) in het gezicht en/of op de ribben te stompen;
2.
hij op of omstreeks 08 februari 2018 te Delft een wapen van categorie I onder 3, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Delft een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht en/of munitie van categorie III, te weten 50 stuks kaliber 9mm Luger (9x19mm) pistoolmunitie, voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 19 maart 2018 te Delft opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 260 ml, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende GHB (4-hydroxyboterzuur), zijnde GHB (4-hydroxyboterzuur) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot vrijspraak van de bij dagvaarding I onder 1 (moord/doodslag op [slachtoffer] ) en bij dagvaarding III onder 1 primair (zware mishandeling van [slachtoffer 2] ) ten laste gelegde feiten. Zij heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de bij dagvaarding I onder 2 primair, dagvaarding II onder 1, 2, 3, 4 en dagvaarding III onder 1 subsidiair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de bij dagvaarding I onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten (moord/doodslag op [slachtoffer] en het wegvoeren van diens lijk). Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte voor de onder dagvaarding III onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten (zware mishandeling dan wel mishandeling van voornoemde [slachtoffer 2] ) een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Dit dient primair te leiden tot vrijspraak en subsidiair tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de onder dagvaarding II onder 1, 2, 3, 4 en dagvaarding III onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
Op specifieke standpunten van de verdediging zal – voor zover relevant – hierna worden ingegaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Dagvaarding I
Feit 1
Nu uit het sectierapport blijkt dat niet vast te stellen is wat de doodsoorzaak van de heer [slachtoffer] is geweest en het strafdossier ook overigens onvoldoende bewijs bevat dat de heer [slachtoffer] door de verdachte om het leven is gebracht, is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 2
Op 22 juli 2017, rond 05.00 uur, is door getuigen aan de rand van een parkeerplaats aan de [straatnaam] in Rijswijk het levenloze lichaam van een man aangetroffen. Later bleek, dat deze man [slachtoffer] betrof, geboren op [geboortedag] 1966. [2]
De politie heeft ter plaatse onderzoek gedaan. [slachtoffer] lag op zijn buik, voorover in de bosschages. Onder zijn linkervoet lag een zwart elektriciteitssnoer. De uiteinden daarvan waren in een lus aan elkaar geknoopt. [3]
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft onderzoek gedaan aan het elektriciteitssnoer. Daarop is het DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen, waarvan één de overledene zelf betrof. Bij vergelijking met de DNA-databank is er een match gevonden met het DNA-profiel van de verdachte. [4]
De verdachte heeft (samengevat) ter terechtzitting van 21 oktober 2020 verklaard dat hij in opdracht van [naam opdrachtgever] het lichaam van [slachtoffer] heeft aangekleed en in een deken gerold. Hij heeft dit samen met [medeverdachte] gedaan. Om de deken zaten elektriciteitssnoeren gewikkeld zodat ze het lichaam uit de woning konden tillen en in de auto leggen. Nadat ze dat gedaan hadden, zijn ze naar de parkeerplaats gereden aan de [straatnaam] in Rijswijk. Ze hebben het lichaam op die parkeerplaats uit de auto getild en daar neergelegd.
[naam opdrachtgever] had de verdachte € 20.000,- geboden voor deze klus en de opdracht was om het lichaam ergens te dumpen, in elk geval niet in Vlaardingen, waar zij hem hadden aangetroffen. [5]
[medeverdachte] heeft het verhaal van de verdachte bevestigd en verklaard dat hij een rode streep zag in de hals van [slachtoffer] en dacht dat [slachtoffer] gewurgd was [6] ; de verdachte heeft daarover ter zitting gezegd dat hij inderdaad een rode vlek in diens hals heeft gezien. [7]
Oordeel van de rechtbank
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat geen sprake is van het wegmaken van het lijk met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen. Er was sprake van een ondeugdelijk middel, aangezien het lijk was achtergelaten op een plek waar dit waarneembaar was, namelijk op een parkeerplaats, en het lijk is daar ook snel gevonden.
De rechtbank stelt voorop dat de kwestie van een ondeugdelijk middel slechts aan de orde kan komen wanneer sprake is van een
pogingtot het plegen van een bepaald delict en daarvoor een methode is gebruikt die niet tot succesvolle voltooiing kan leiden. In casu is een voltooid delict ten laste gelegd en is dit leerstuk dus niet aan de orde.
Gelet op de hiervoor vermelde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich samen met [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het wegvoeren van een lijk. Er is immers geen ander doel dat gediend kan zijn met wat de verdachte en [medeverdachte] allemaal met het lichaam van [slachtoffer] hebben gedaan dan te verbergen waar hij was overleden en zo de gang van zaken rond zijn dood en dus de precieze doodsoorzaak te verhullen. Daar komt bij dat de verdachte een groot bedrag werd geboden om dit te doen en hij letsel bij de overledene heeft waargenomen dat op een onnatuurlijke dood wees. De rechtbank concludeert dat de verdachte heel goed moet hebben begrepen dat hij het lichaam weg moest brengen om onderzoek naar de doodsoorzaak te bemoeilijken. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk om de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Het feit dat het lichaam waarneembaar was voor mensen die op de parkeerplaats kwamen, doet er niet aan af dat de verdachte en [medeverdachte] het lichaam hebben weggevoerd. Het delict was al voltooid toen het lichaam werd gevonden. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het wegvoeren van het lijk zoals ten laste gelegd onder dagvaarding I, feit 2 primair is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding III feit 1
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde, de zware mishandeling van [slachtoffer 2] , niet bewezen kan worden. Uit het dossier blijkt niet dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. [slachtoffer 2] heeft geen verklaring willen afleggen en ook geen toestemming verleend voor toegang tot zijn medisch dossier, waardoor de rechtbank niet beschikt over een geneeskundige verklaring. Over het letsel is enkel een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, gebaseerd op mededelingen van niet nader aangeduid verplegend personeel. De rechtbank acht dit onvoldoende om vast te kunnen stellen dat er sprake was van zwaar lichamelijke letsel. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de zware mishandeling zoals ten laste gelegd onder feit 1 primair.
Over het subsidiair ten laste gelegde, de mishandeling van [slachtoffer 2] , overweegt de rechtbank als volgt.
De verdachte heeft (samengevat) ter terechtzitting van 21 oktober 2020 verklaard dat hij op 21 juli 2017 samen met [naam] bij [slachtoffer 2] thuis was om diens verjaardag te vieren. Ze hadden de hele dag drugs gebruikt. [naam] en de verdachte gingen samen een slaapkamer in. [slachtoffer 2] heeft meerdere keren op de deur van die slaapkamer geklopt en geroepen om drugs. De verdachte wilde die niet geven. Hij had voor de deur van de slaapkamer een stoel neergezet. Op een gegeven moment hoorde hij de vriendin van [slachtoffer 2] , [naam vriendin slachtoffer 2] , om hulp roepen. Terwijl de verdachte en [naam] zich aankleedden, trapte [slachtoffer 2] de deur in en stond met een stalen tafelpoot boven zijn hoofd klaar om de verdachte op zijn hoofd te slaan. De verdachte heeft daarop gereageerd door hem klappen te geven. Dit waren er 5 of 6. Hij kon nergens heen vluchten, want de slaapkamer was op de eerste verdieping en het raam was dicht.
[naam] heeft verklaard dat [slachtoffer 2] heen en weer liep van beneden naar boven. Hij wilde geld lenen voor drugs. De verdachte had gezegd dat [slachtoffer 2] ermee op moest houden. [slachtoffer 2] werd uiteindelijk boos en reageerde dit af op [naam vriendin slachtoffer 2] . [naam] en de verdachte hoorden [naam vriendin slachtoffer 2] om hulp roepen. [slachtoffer 2] gooide heel hard de deur van de slaapkamer open en kwam met een ijzeren pijp de kamer binnen. Hij stond met de pijp schuin boven zijn hoofd in een dreigende houding. Het betrof volgens [naam] de stang van de stofzuiger. De verdachte heeft hierop gereageerd door er op af te duiken en nam daarbij [slachtoffer 2] mee naar de gang. Ze heeft verder niet gezien wat er nog meer gebeurde. Het was zelfverdediging van de verdachte.
De rechtbank dient eerst te beoordelen of de feitelijke toedracht zoals door de verdachte is aangevoerd, op grond van het dossier aannemelijk is geworden.
De verklaring van de verdachte wordt ondersteund door de verklaring van [naam] . Uit het dossier blijkt nauwelijks iets dat een andere lezing van de gebeurtenissen kan ondersteunen. Door [slachtoffer 2] is geen verklaring afgelegd en zijn vriendin zei niet gezien te hebben wat er gebeurd was. De rechtbank gaat daarom uit van de door verdachte en [naam] afgelegde verklaring.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer kan doen. Nu de wederrechtelijkheid van zijn handelen ontbreekt, dient de verdachte van het onder dagvaarding III onder feit 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Dagvaarding II feiten 1, 2, 3, 4 en dagvaarding III feiten 2, 3 en 4
De rechtbank zal voor de feiten onder dagvaarding II 1, 2, 3, 4 en dagvaarding III 2, 3 en 4 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen [8] :
Dagvaarding II feit 1, gaspistool Bruni en gaspatronen:
  • de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2020;
  • proces-verbaal van binnentreden in woning, p. 25-26;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 9 oktober 2017, p. 31-35.
Dagvaarding II feit 2, gasdrukpistool Smith & Wesson:
  • de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2020;
  • proces-verbaal van binnentreden in woning, p. 25-26;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 9 oktober 2017, p. 36-38.
Dagvaarding II feit 3, ploertendoder:
  • de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2020;
  • proces-verbaal van binnentreden in woning, p. 25-26;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 9 oktober 2017, p. 39-40.
Dagvaarding II feit 4, vier pillen MDMA:
  • de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2020;
  • proces-verbaal relaas, p. 3;
  • een geschrift, zijnde een NFI-rapport van 2 november 2017, p. 55.
Dagvaarding III feit 2, boksbeugel:
  • de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2020;
  • proces-verbaal ZD 1.3 WWM, p. 7;
  • ZD 1.3. WWM, het proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2019, p. 8-9.
Dagvaarding III feit 3, stroomstootwapen, 50 stuks munitie:
  • de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2020;
  • proces-verbaal ZD 1.3 WWM p. 5;
  • ZD 1.3. WWM, het proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2018, p. 15-16;
  • ZD 1.3. WWM, het proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2018, p. 13-14.
Dagvaarding III feit 4, GHB:
  • de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2020;
  • proces-verbaal ZD 1.2 Opiumwet, p. 7;
  • ZD 1.2 Opiumwet, een geschrift, zijnde een NFI-rapport van 9 mei 2018, p. 43-44.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
Dagvaarding I (parketnummer 09/767397-17)
2. primair
in de periode van 21 juli 2017 tot en met 22 juli 2017 te Rijswijk en te Vlaardingen, tezamen en in vereniging met een ander, een lijk (te weten het lichaam van [slachtoffer] ) heeft weggevoerd, met het oogmerk de oorzaak van het overlijden van die [slachtoffer] te verhelen door
- het lijk van die [slachtoffer] in een woning in een deken te rollen en
- het lijk van die [slachtoffer] uit de woning te voeren en
- het lijk van die [slachtoffer] in een voertuig te tillen en leggen en
- het lijk van die [slachtoffer] naar een parkeerplaats aan de [straatnaam] te Rijswijk te brengen en
- het lijk van die [slachtoffer] op die parkeerplaats
inde bosjes neer te leggen en achter te laten;
Dagvaarding II (parketnummer 09/048678-18)
1.
op 9 oktober 2017 te Delft een wapen van categorie III, te weten een vuurwapen, zijnde een gaspistool, merk Bruni, model 92, kaliber 9mm, en munitie van categorie III, te weten 16 gaspatronen, voorhanden heeft gehad;
2.
op 9 oktober 2017 te Delft een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool, merk Smith & Wesson, model 686, kaliber 4,5 mm, dat voor wat betreft vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis met een vuurwapen van het merk Smith & Wesson, model 686 vertoont, voorhanden heeft gehad;
3.
op 9 oktober 2017 te Delft een wapen van categorie I, onder 3°, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad;
4.
op 9 oktober 2017 te Delft opzettelijk aanwezig heeft gehad vier pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Dagvaarding III (parketnummer 09/837020-20)
2.
op 08 februari 2018 te Delft een wapen van categorie I onder 3, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad;
3.
op 19 maart 2018 te Delft een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een stroomstootwapen, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, en munitie van categorie III, te weten 50 stuks kaliber 9mm Luger (9x19mm) pistoolmunitie, voorhanden heeft gehad;
4.
op 19 maart 2018 te Delft opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 260 ml GHB (4-hydroxyboterzuur), een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft in haar strafeis rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot de strafmaat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte naar voren gebracht. Hij heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Daarnaast zou eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf opgelegd kunnen worden. Verder is er volgens de raadsman sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft samen met [medeverdachte] het lichaam van [slachtoffer] , die niet lang daarvoor was overleden, in een deken gerold. Met behulp van twee stukken van een snoer hebben ze het lichaam de trap af gedragen en in een auto gelegd. Vervolgens zijn ze naar een afgelegen parkeerplaats gereden. Daar hebben ze het lichaam half in de bosjes gelegd en achtergelaten. Hoewel de verdachte niet betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer] , is dit handelen zeer kwalijk en bestaat hiervoor geen enkel excuus. Door het weghalen van het lijk van de plek waar [slachtoffer] overleden was, is het onderzoek naar de toedracht van diens overlijden ernstig bemoeilijkt. Het handelen van de verdachte is volstrekt respectloos en onterend geweest voor het lichaam en de nagedachtenis van [slachtoffer] . De verdachte heeft zich alleen maar laten leiden door de gedachte aan het geld dat hij ervoor zou krijgen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van meerdere wapens en munitie, waaronder een vuurwapen, een boksbeugel en een ploertendoder. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft grote maatschappelijke impact. Het voorhanden hebben van een vuurwapen leidt immers maar al te vaak tot het gebruik daarvan, met alle gevolgen van dien. De rechtbank merkt op dat het ongecontroleerde bezit van (zware) vuurwapens toeneemt en dat daartegen daarom streng opgetreden dient te worden.
De verdachte had ook 4 pillen MDMA en 260 ml GHB in zijn bezit. Ook dit zijn strafbare feiten.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Nederlandse strafblad van de verdachte van 24 september 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte op 15 januari 2020 voor een Opiumwetfeit is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van een meldplicht. De rechtbank zal daarom artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassen bij het bepalen van de straf.
Straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte van de straf gelet op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en kennis genomen van de LOVS-oriëntatiepunten.
De rechtbank is van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking komt als reactie op (met name) de manier waarop de verdachte met het lichaam van [slachtoffer] is omgegaan. Zij moet echter constateren dat in deze zaak sprake is van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de zaak had moeten worden afgedaan. Deze overschrijding zal de rechtbank in strafverminderende zin betrekken in haar vaststelling van de op te leggen gevangenisstraf. De rechtbank zal daarom een korting van 10 procent toepassen en een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen opleggen. Een deel van die straf wordt voorwaardelijk opgelegd en is bedoeld om de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal, nu er geen daartoe strekkend advies van de reclassering ligt, geen bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel. Bovendien is de verdachte al een meldplicht bij de reclassering opgelegd bij de veroordeling van 15 januari 2020.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[nabestaande slachtoffer 1] heeft zich voor dagvaarding I feit 1 als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.800,-. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, namelijk de kosten van de begrafenis. Gevraagd wordt dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De benadeelde partij werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Stolk en mr. J. van Kralingen.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
7.3
Het standpunt van de benadeelde partij
De raadslieden van de benadeelde partij hebben zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft (dagvaarding I feit 1), zal worden vrijgesproken.

8.De in beslag genomen goederen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat van de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst met parketnummer 09/767397-17) het onder 1 genummerde voorwerp (de munitie) zal worden onttrokken aan het verkeer en dat het onder 3 genummerde voorwerp (de laptop) zal worden teruggegeven aan de verdachte.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, aangezien de verdachte de spullen die hij terug wilde hebben al heeft ontvangen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, de munitie, onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder dagvaarding III onder 3 bewezen verklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van het op de beslaglijst onder 3 genummerde voorwerp.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36 b, 36c, 47, 57, 63, 151 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I;
- 13, 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer 09/767397-17 onder 1 en bij dagvaarding III met parketnummer 09/837020-20 onder 1 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer 09/767397-17 onder 2 primair, bij dagvaarding II met parketnummer 09/048678-18 onder 1, 2, 3 en 4 en bij dagvaarding III met parketnummer 09/837020-20 onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I onder 2 primair:
medeplegen van een lijk wegvoeren met het oogmerk om de oorzaak van het overlijden te verhelen;
ten aanzien van dagvaarding II onder 1:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
ten aanzien van dagvaarding II onder 2, 3 en dagvaarding III onder 2, telkens:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van dagvaarding II onder 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
ten aanzien van dagvaarding II onder 4 en dagvaarding III onder 4, telkens:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 83 (drieëntachtig) dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart de benadeelde partij [nabestaande slachtoffer 1] niet ontvankelijk in zijn vordering;
bepaalt dat [nabestaande slachtoffer 1] en de verdachte met betrekking tot de vordering ieder hun eigen kosten zullen dragen;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst met parketnummer 09/767397-17 onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
1. STK Patroon
LUGER;
gelast de teruggave aan de verdachte van het op de beslaglijst met parketnummer 09/767397-17 onder 3 genummerde voorwerp, te weten:
3. 1.00 STK Computer Kl: zilver
ACER BL50
laptop met oplader.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
mr. H.M. van Maurik, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Schuttevaer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 november 2020.
mr. Van Maurik is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.
2.Concept Proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw van 14 mei 2018, p. 20.
3.Concept Proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw van 14 mei 2018, p. 17-18.
4.Een geschrift, zijnde een NFI-rapport van 16 maart 2018, p. 431-432.
5.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2020.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 603.
7.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 21 oktober 2020.
8.