ECLI:NL:RBDHA:2020:10981

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
SGR 19/7965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van misbruik van recht bij bezwaar tegen uitkeringskorting op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek. De eiser ontving een uitkering op grond van de Participatiewet, welke met ingang van 1 juli 2019 werd gekort omdat hij maandelijks € 391,- terugkreeg van de Belastingdienst. Het bezwaar van de eiser tegen deze korting werd door verweerder kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht. De rechtbank oordeelde echter dat er in dit geval geen sprake was van misbruik van recht, aangezien de procedure niet onder de contactbeperking viel die eerder aan eiser was opgelegd. De rechtbank stelde vast dat het primaire besluit geen aanvraag van eiser ten grondslag had en dat eiser het recht had om bezwaar te maken tegen het besluit van verweerder. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op bezwaar en de noodzaak voor verweerders om zorgvuldig om te gaan met claims van misbruik van recht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7965

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 november 2020 in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) Bollenstreek, verweerder
(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
1 juli 2019 de uitkering die eiser ontvangt op grond van de Participatiewet (Pw) gekort omdat eiser maandelijks € 391,- terugkrijgt van de Belastingdienst.
Bij besluit van 28 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In deze zaak en in de zaken met zaaknummers SGR 18/6383, SGR 18/7835, SGR 18/8370, SGR 18/8386, SGR 19/1014, SGR 19/1538, SGR 19/2155, SGR 19/2162, SGR 19/2163, SGR 19/2169, SGR 19/2772, SGR 19/3941, SGR 19/4738, SGR 19/4741, SGR 19/4743, SGR 19/4811, SGR 19/4991, SGR 19/5340, SGR 19/5525, SGR 19/5832, SGR 19/5833, SGR 19/5834, SGR 19/6088, SGR 19/6089, SGR 19/6090, SGR 19/6288, SGR 19/6292, SGR 19/6441, SGR 19/6443, SGR 19/7248, SGR 19/7115, SGR 19/7122, SGR 19/7417, SGR 19/7787, SGR 19/7788, SGR 19/7790, SGR 19/7996, SGR 20/311, SGR 20/886,
SGR 20/887, SGR 20/888, SGR 20/987, SGR 20/989, SGR 20/990, SGR 20/991,
SGR 20/1007, SGR 20/1008, SGR 20/1009 en SGR 20/1010 zijn eiser, de heer [A] , directeur van de ISD Bollenstreek, en de heer [B] , wethouder van de gemeente Hillegom, bij brieven van 20 februari 2020 opgeroepen om te verschijnen op de regiezitting van de meervoudige kamer van 13 maart 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich tijdens deze regiezitting laten vertegenwoordigen door mr. V.L.T. van Roy. Voorts zijn namens verweerder [A] , [B] en de gemachtigde van verweerder, mr. D.F. Rosenbaum, verschenen. Ter zitting hebben beide partijen aangegeven bereid te zijn om middels mediation te proberen tot een oplossing van het conflict te komen. Hiertoe heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaken geschorst in afwachting van de uitkomst van het mediationtraject. Op 30 maart 2020 heeft het mediationbureau van de rechtbank bericht dat het mediationtraject zonder onderlinge overeenstemming beëindigd is.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 23 september 2020. Op deze zitting zijn ook de beroepsprocedures met zaaknummers SGR 18/6386, SGR 19/3521, SGR 19/3941,
SGR 19/4738, SGR 19/4741, SGR 19/4743, SGR 19/4811, SGR 19/4991, SGR 19/5340, SGR 19/5525, SGR 19/5832, SGR 19/5833, SGR 19/5834, SGR 19/6088, SGR 19/6089, SGR 19/6090, SGR 19/6288, SGR 19/6292, SGR 19/6441, SGR 19/6443, SGR 19/7115, SGR 19/7122, SGR 19/7248, SGR 19/7417, SGR 19/7669, SGR 19/7683, SGR 19/7787, SGR 19/7788, SGR 19/7790, SGR 19/7996, SGR 20/311 en SGR 20/667 behandeld.
Eiser is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

1. Eiser heeft in deze procedure een beroep gedaan op betalingsonmacht. Dit beroep op betalingsonmacht is bij brief van 21 juli 2020 voorlopig toegewezen. Tijdens de zitting op 23 september 2020 heeft de rechtbank eiser definitief vrijgesteld van het betalen van griffierecht in deze beroepsprocedure.
2. Verweerder heeft bij een hercontrole geconstateerd dat eiser maandelijks een bedrag van € 391,- ontvangt van de Belastingdienst op basis van een voorlopige aanslag over 2019. In het primaire besluit van 30 juli 2019 heeft eiser meegedeeld dat dit bedrag voortaan op zijn Pw-uitkering in mindering zal worden gebracht.
3. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en zich – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat eiser misbruik van recht maakt.
4. Eiser stelt zich in zijn beroepschrift – samengevat weergegeven – op het standpunt dat verweerder de bevoegdheid niet toekomt om een bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren wegens misbruik van procesrecht.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Het conflict tussen partijen
6. De onderhavige procedure staat niet op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een langlopend conflict tussen eiser en verweerder. Sinds februari 2014 heeft verweerder verschillende uitkeringen aan eiser verstrekt onder meer op grond van de Wet werk en bijstand, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen en de Participatiewet. Nadat op enig moment verschil van inzicht is ontstaan tussen partijen is de situatie in de jaren daarna geleidelijk ontspoord. Eiser heeft in de loop der jaren talloze aanvragen ingediend in het kader van de (bijzondere) bijstand en vele verzoeken gedaan op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Ook heeft eiser vele honderden bezwaarschriften en tientallen klachten ingediend. Verder hebben partijen over en weer meermalen aangifte gedaan bij de politie van onder meer bedreiging en smaad dan wel laster. Daarnaast zijn partijen – naast bestuursrechtelijke procedures – verwikkeld in diverse civiele procedures. Het conflict komt er – zeer kort weergegeven – op neer dat verweerder eiser verwijt dat hij misbruik van procesrecht maakt, terwijl eiser vindt dat sprake is van stelselmatig onbehoorlijk bestuur. Verschillende pogingen – onder meer op initiatief van deze rechtbank – om middels mediation tot een oplossing van dit conflict te komen, zijn gestrand.
Misbruik van recht
7. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser misbruik van recht maakt. Bij uitspraak van vandaag heeft de rechtbank in een groot aantal zaken [1] geoordeeld dat eiser inderdaad misbruik van recht maakt. De rechtbank is echter van oordeel dat de zaak waarop deze uitspraak ziet, niet voldoet aan de criteria die zijn vastgelegd in de zaken waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van misbruik van recht. De rechtbank motiveert dit als volgt.
8. Verweerder heeft in het bestreden besluit onder meer verwezen naar het vonnis in kort geding van 7 februari 2019 [2] waarin aan eiser een contactbeperking is opgelegd. De rechtbank overweegt dat deze procedure niet onder deze contactbeperking valt, omdat aan het primaire besluit geen aanvraag van eiser ten grondslag ligt. Verweerder heeft immers na een periodieke hercontrole zelf besloten om de maandelijkse teruggave van de Belastingdienst te verrekenen met de uitkering van eiser. Het staat eiser vrij om daartegen bezwaar in te dienen, zo blijkt ook uit het voormelde vonnis in kort geding. Dat eiser bezwaar maakt tegen een door verweerder genomen, voor hem belastend besluit, kan – gelet op het vorenstaande – naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet worden aangemerkt als misbruik van recht. Dat de rechtbank in een groot aantal andere procedures wél misbruik van recht heeft aangenomen, maakt het vorenstaande niet anders.
Conclusie
9. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser in dit geval misbruik van recht maakt door een bezwaarschrift in te dienen tegen het besluit van 30 juli 2019. Verweerder zal het bezwaar alsnog moeten behandelen. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, voorzitter, en mr. D.R. van der Meer en mr. D. Biever, leden, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zaaknummers SGR 18/6386, SGR 19/3521, SGR 19/4738, SGR 19/4741, SGR 19/4743,
2.Zaaknummer C/09/560634 / KG ZA 18-1001