ECLI:NL:RBDHA:2020:10971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
09/857146-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met vuurwapen in Waddinxveen

Op 3 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 26 mei 2018 in Waddinxveen betrokken was bij een schietincident. De verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door met een revolver meerdere keren op hem te schieten, waarbij [slachtoffer 1] verwondingen opliep aan zijn nek en kaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geschoten, wat duidt op voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] bewezen verklaard, maar de poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bedreigd met een vuurwapen, wat ook wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij [slachtoffer 1] €5.000 en [slachtoffer 2] €500 toegewezen kreeg voor immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857146-18
Datum uitspraak: 3 november 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 oktober 2018, 4 juni 2019 (beide regiezittingen) en 20 oktober 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E.J. Huisman en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.B. Boone naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Waddinxveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3]van het leven te beroven, opzettelijk met een revolver, in elk geval met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) heeft afgevuurd op of in de richting van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
EN/OF
hij op of omstreeks 26 mei 2018 te Waddinxveen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling door
- aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] een vuurwapen te tonen en/of
- een vuurwapen op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te richten en/of
- met een vuurwapen een (aantal) kogel(s) af te vuren op of in de richting van

die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte heeft op 26 mei 2018 via de website [website] een shemale escort besteld, te weten [naam] (hierna: [slachtoffer 3] ). [naam] (hierna: [slachtoffer 1] ) en zijn toenmalige vriendin [naam] (hierna: [slachtoffer 2] ) hebben [slachtoffer 3] met de auto naar de woning van de verdachte gebracht. Bij aankomst heeft de verdachte, gekleed in enkel een blauw poloshirt, de deur open gedaan voor [slachtoffer 3] . De verdachte wilde kennelijk van de afspraak af en er is onenigheid ontstaan waarbij ook [slachtoffer 1] was betrokken. Volgens [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft de verdachte hierbij met een revolver op dan wel in de richting van hen geschoten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot:
- vrijspraak van de tenlastegelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ;
- bewezenverklaring van de tenlastegelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] ;
- bewezenverklaring van de (alternatief/cumulatief) tenlastegelegde bedreiging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De officier van justitie heeft de onderbouwing van haar eis op schrift gesteld en aan de rechtbank overlegd. Op haar nadere standpunten zal hierna, voor zover relevant, nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. Op specifieke bewijsverweren wordt hierna, voor zover van belang, gerespondeerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
Poging tot doodslag [slachtoffer 1]
De bewijsmiddelen
heeft op 15 juni 2018 aangifte tegen de verdachte gedaan. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat er op 26 mei 2018 bij de voordeur van de woning van de verdachte onenigheid ontstond tussen [slachtoffer 3] en de verdachte. [slachtoffer 1] werd erbij geroepen terwijl [slachtoffer 2] bij de auto bleef wachten. Er ontstond tussen de verdachte enerzijds en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] anderzijds een discussie over geld dat de verdachte aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] moest betalen. [slachtoffer 1] zag op een gegeven moment dat de verdachte witheet werd en naar binnen ging. [slachtoffer 3] volgde de verdachte en bleef in de hal van de woning wachten. [slachtoffer 1] stond buiten tegen de rechter voorportier. [slachtoffer 1] hoorde kort hierna twee schoten gelost worden uit de woning. [slachtoffer 3] rende naar buiten. [slachtoffer 1] hoorde hierop nog twee schoten. Op het moment dat de verdachte naar buiten kwam zag [slachtoffer 1] dat de verdachte zijn wapen oplichtte (de rechtbank leest: oprichtte). [slachtoffer 1] zag dat het een chroomkleurige revolver met een zwart handvat betrof. De verdachte richtte het wapen op de auto van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] heeft met al zijn kracht op het gezicht van de verdachte geslagen. De verdachte viel hierop naar links, zwaaide met zijn rechterhand waarin hij het wapen had en loste nog een schot. [slachtoffer 1] voelde dat de kogel zijn rechterkaak raakte. [slachtoffer 1] voelde de rechterkant van zijn gezicht niet meer en zag dat hij veel bloed verloor. De verdachte stond op en had het wapen nog op [slachtoffer 1] gericht. [slachtoffer 1] stapte naar voren in de richting van de verdachte en pakte het wapen aan de binnenkant vast. [slachtoffer 1] stak een van zijn vingers achter de trekker zodat de verdachte niet meer kon schieten. [slachtoffer 1] trok de verdachte naar hem toe en probeerde hem te ontwapenen maar beide mannen verloren hun evenwicht en vielen op de grond waarbij [slachtoffer 1] het wapen losliet. De verdachte lag op zijn buik en [slachtoffer 1] lag bovenop de rug van de verdachte. De verdachte richtte met zijn rechterhand het wapen weer omhoog en [slachtoffer 1] voelde dat de loop van het wapen zijn neus aantikte. [slachtoffer 1] draaide zijn hoofd naar links en hoorde op dat moment een schot. [slachtoffer 1] voelde pijn aan de rechterzijde van zijn nek. [slachtoffer 1] pakte vervolgens de revolver van de verdachte af. [slachtoffer 1] deed de trommel van de revolver open en gooide de kogels eruit door de releasepin in te drukken. De revolver heeft [slachtoffer 1] onder een boom gegooid. In de auto heeft [slachtoffer 1] een T-shirt om zijn nek gedaan tegen het bloeden. [slachtoffer 2] heeft thuis een 6 millimeter kogelpunt uit de nek van [slachtoffer 1] gehaald. [slachtoffer 1] heeft later opgezocht dat het wapen een revolver Alpha 6 millimeter flobert betrof. Bij de aangifte zitten foto’s van de wonden in de kaak en nek van [slachtoffer 1] die op 26 mei 2018 zijn gemaakt, een foto van de kogelpunt uit de nek van [slachtoffer 1] alsmede medische informatie betreffende [slachtoffer 1] . De specialist in het Ikazia ziekenhuis heeft op 5 juni 2018 een wond op de wang rechts en een wond in de nek rechts bij [slachtoffer 1] geconstateerd. De kaakwond is gaan ontsteken. [2]
[slachtoffer 1] heeft de kogelpunt uit zijn nek bij een verhoor op 16 juni 2018 aan de politie gegeven. De politie heeft deze kogelpunt in beslag genomen (geregistreerd onder nummer AALB72265NL). [3]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 29 mei 2018 de verdachte heeft gebeld. [slachtoffer 1] heeft met de verdachte afgesproken dat laatstgenoemde 2000 euro zou betalen aan [slachtoffer 3] . [slachtoffer 1] heeft het geld opgehaald en naar eigen zeggen aan [slachtoffer 3] dan wel een huisgenoot overhandigd. [4]
[slachtoffer 1] heeft op 4 juni 2018 met de verdachte via WhatsApp contact gehad. De berichten van die dag luiden als volgt, voor zover relevant:
04-06-18 17:19 – [slachtoffer 1] :
Goedemiddag vent. Hoe is het met jou?
Hey we hadden een afspraak en ik ben een man van mijn woord. Alleen zitten we met een probleem. Ik ben vanuit de huisarts naar een specialist in het ziekenhuis gestuurd omdat ik sinds ons akkefietje met pijn in mijn arm rondloop. Vanmiddag kreeg ik te horen dat het schot in mn nek onherstelbare zenuwschade heeft veroorzaakt. Ik kan niet werken niet slapen kan niet eens langer als 10 minuten staan omdat de zenuwpijn te erg is en alle kanten mijn lijf instraalt. In het ziekenhuis willen ze weten wat er is gebeurd dus hebben ze de politie erbij gehaald. Ik heb niks aan hen losgelaten. Maar Ik maak mij zorgen over mijn toekomst. Ik zie als enige oplossing dat we dit via een jurist oplossen ivm een veel hogere schadepost en schadevergoeding dan E2000,- . Ik wil dit liever niet. Maar ik zie helaas geen andere oplossing. Tenzij jij een betere hebt. Ik weet even niet wat te doen. Elke stap die ik kan zetten is ten nadele van jou en jouw bedrijf Ik zit met mn handen in het haar. Mijn jurist wil er een zaak van maken. Maar daar voel ik weinig voor. Maar ik voel er minder voor om zo te moeten leven met deze pijn. Afz [slachtoffer 1] (Ik wil het netjes houden)
04-06-18 17:28 – de verdachte:
ja zo okee ,ik morgen ook weer naar dokter zit bij mij kogel in mn neus weet nie hoe dat gaat lopen ….. ik wil het ook netjes houden hoor ff je hoort .e zo ff terug maak ff mn dag af ca.30 min,
04-06-18 17:31 – [slachtoffer 1] :
Is goed vent. Ik vind dit echt klote zo. Maar dat ding in je neus heb ik niet afgevuurd. Dat is een groot verschil. Ik vind dit Ik net zo rot voor jou als voor mezelf. Ik hoor je wel
(…)
04-06-18 19:07 – de verdachte:
jaja zowiezo ben ook ff van [slag] hoor dacht dat alles is opgelost.
(…) [5]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [slachtoffer 1] de verdachte beetpakte en zichzelf probeerde te redden. [slachtoffer 2] zag dat de verdachte de loop van het wapen in het gezicht van [slachtoffer 1] had gericht. Daarna vielen [slachtoffer 1] en de verdachte op de grond en hoorde zij een knal. [slachtoffer 2] heeft gezien dat de verdachte hierna nog een keer richtte op (de zijkant van) het hoofd van [slachtoffer 1] en schoot. Zij heeft gezien dat [slachtoffer 1] het wapen pakte en weggegooid heeft. [slachtoffer 2] heeft thuis met een piercingtang en handschoenen de kogel uit de nek van [slachtoffer 1] verwijderd. [6]
[slachtoffer 3] heeft de politie een foto gegeven die zij in de auto heeft gemaakt van de nek van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij, vanuit de auto, heeft gezien dat [slachtoffer 1] en de verdachte een lijfelijk gevecht aan gingen. [slachtoffer 3] heeft schoten gehoord. [7]
[naam 2] en [naam 3] , beiden werkzaam als senior forensische opsporing, hebben op 19 juni 2018 forensisch technisch onderzoek gedaan bij de woning van de verdachte. Bij dit onderzoek hebben ze aan het begin van het betegelde pad naar de voordeur van de woning in de geïntegreerde watergoot een koperkleurige patroon aangetroffen met de stempel S&B op de bodem (geregistreerd onder nummer AAKO1777NL).
[naam 4] , materiedeskundige wapens, munitie en explosieven bij het Team Forensische Opsporing, heeft de kogelpunt uit de nek van [slachtoffer 1] vergeleken met de patroon die is gevonden in de tuin van de verdachte. De onderzoeker heeft vastgesteld dat het patroon een kogelpatroon betreft van het merk Sellier & Bellot, kaliber 6 mm Flobert. De kogelpunt heeft hetzelfde kaliber en is vermoedelijk ook hetzelfde merk als de patroon. De onderzoeker concludeert dat de kogelpunt vermoedelijk afkomstig is van een zelfde patroon. [8]
[naam 5] , verbonden aan de Unit Forensische Radiologie van het Maastricht UMC, heeft op 1 oktober 2019 nader onderzoek gedaan naar de CT-scans van de nek en hals van [slachtoffer 1] die op 5 juni 2018 zijn gemaakt. Het rapport vermeldt dat er twee huidperforaties zichtbaar zijn, te weten één rechts in de nek, direct onder de schedel en één ter hoogte van de rechteronderkaak, 2 centimeter voor de rechteroorlel. Er is een fractuur van het rechter deel van de onderkaak en zeer waarschijnlijk een defect aan de onderzijde van het rechter jukbeen. In de nabijheid van deze botletsels bevindt zich een metaal dense structuur. [9]
[naam 6] , forensisch arts en ing. [naam 7] , deskundige wapens en munitie, beiden verbonden aan het Nederlands Forensisch Instituut, hebben een forensisch geneeskundig en ballistisch onderzoek verricht. Het rapport van 23 december 2019 vermeldt onder meer dat de huidbeschadigingen bij [slachtoffer 1] ter hoogte van de rechteronderkaak en de nek (waarschijnlijk) duiden op inschotwonden. [10]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 26 mei 2018 in ieder geval twee keer van dichtbij op [slachtoffer 1] heeft geschoten.
De rechtbank acht bewezen dat het om een revolver ging, gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] , die het wapen goed heeft gezien, en het onderzoek naar de kogelpunt uit de nek van [slachtoffer 1] en de patroon uit de tuin van [slachtoffer 1] , waaruit volgt dat deze geschikt zijn om door een revolver te worden afgeschoten.
Kogelpunt afkomstig uit de nek van aangever
De rechtbank gaat aldus voorbij aan het verweer van de raadsman dat er geen bewijs is dat de kogelpunt die door het slachtoffer bij de politie is ingeleverd, de kogel is die door verdachte is geschoten in de nek van het slachtoffer. Met name ontbreekt bewijs daarvoor, aldus de raadsman, omdat de verklaringen hierover van de aangever en de getuigen onbetrouwbaar zijn. Van die onbetrouwbaarheid is de rechtbank uit het dossier en ter zitting niet gebleken. De verklaringen van de aangever en de getuigen zijn hieromtrent consistent en vinden over en weer steun voor die betrouwbaarheid. Bovendien vindt het inschieten van de kogel(s) steun in het WhatsApp bericht van de verdachte aan de aangever van 4 juni 2018, waarin de verdachte lijkt te zeggen delen bereid te zijn te zoeken naar een (financiële) oplossing voor de door de aangever geleden schade als gevolg van de schietpartij.
Kogel geschikt voor doodslag
De rechtbank gaat eveneens voorbij aan het verweer van de raadsman dat het afschieten van deze kogels (“knalpatronen” genoemd door de raadsman) ongeschikt zijn voor het plegen van doodslag. Die enkele stelling, die niet is onderbouwd, wordt genoegzaam weerlegd door het Forensisch geneeskundig en ballistisch onderzoek van het Nederlands Forensich Instituut van 23 december 2019.
Deskundigen van het NFI hebben in hun rapport aangegeven dat in de nabijheid van de verwondingen in de nek en kaak van [slachtoffer 1] vitale structuren (de bloedvaten in de hals, de zenuwwortels in het ruggenmerg en het ruggenmerg) liggen die bij perforatie tot acuut levensbedreigend letsel kunnen leiden. Bovendien hadden de kogels, zo blijkt uit het rapport van het NFI, een indringdiepte tussen de 2,5 en 15 centimeter (afhankelijk van de loop). Het verweer van de verdediging dat met de gebruikte revolver geen dodelijk letsel had kunnen worden veroorzaakt, gaat derhalve niet op. Reeds gelet hierop is er geen noodzaak om het voorwaardelijk verzoek van de raadsman toe te wijzen om een niet nader door de raadsman als deskundig aangewezen wapenhandelaar te horen.
Opzet
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de verdachte het opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Die vraag wordt bevestigend beantwoord, in die zin dat de rechtbank aanneemt dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet bij verdachte. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangever als gevolg van het door hem aangewende geweld zou komen te overlijden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat een verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
De verdachte heeft met een revolver op [slachtoffer 1] heeft geschoten. [slachtoffer 1] is in zijn nek en kaak geraakt door een kogel. Er was sprake van een schermutseling met een vuurwapen waarbij de verdachte onder invloed was van alcohol en cocaïne. Dit zijn risicoverzwarende factoren.
Door met een revolver gericht op het hoofd van [slachtoffer 1] te schieten, heeft de verdachte zich op zijn minst genomen welbewust blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] aan de door hem toe te brengen verwondingen zou komen te overlijden, welke aanmerkelijk kans hij, gelet op zijn handelen, ook bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht daarom bewezen dat sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] .
De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte op 26 mei 2018 heeft gepoogd [slachtoffer 1] van het leven te beroven door met een revolver een aantal kogels op [slachtoffer 1] af te vuren.
3.4.2
Poging tot doodslag op [slachtoffer 2]
De rechtbank acht de aan de verdachte ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 2] niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen is dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 2] . Gelet op het standpunt van de officier van justitie behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
3.4.3
Poging tot doodslag op [slachtoffer 3]
De rechtbank acht de aan de verdachte ten laste gelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 3] ook niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank komt tot deze conclusie omdat er geen bewijs is dat de verdachte met de revolver op dan wel in de richting van [slachtoffer 3] heeft geschoten. Dat maakt dat de tenlastelegde gedraging – het op dan wel in de richting van [slachtoffer 3] schieten – niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Gelet op het standpunt van de officier van justitie behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
3.4.4
Bedreiging van [slachtoffer 2]
De bewijsmiddelen
heeft verklaard dat zij zag dat [slachtoffer 3] in de woning stond en [slachtoffer 1] bij de voordeur. [slachtoffer 2] stond naast de auto. Een paar minuten later hoorde zij een schot. Daarna hoorde ze nog een knal, maar dan heel vlak bij haar. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij een aantal schoten heeft gehoord. Zij had het idee dat de verdachte op haar schoot, want de kogel kwam vlak langs haar. [slachtoffer 2] is hierop snel in de auto gaan zitten. [slachtoffer 3] was ondertussen naar de auto gerend en toen hoorde ze nog een aantal schoten. [11]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte vanuit de woning schoot en dat een van de kogels op of bij de auto insloeg. [12]
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met het vuurwapen een kogel heeft afgevuurd in de richting van [slachtoffer 2] .
Het is vaste jurisprudentie dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, slechts vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kan ontstaan dat hij of zij het leven zal kunnen verliezen.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat [slachtoffer 2] zich door de kogel, die in haar richting werd geschoten, en die vlak langs haar kwam, zodanig bedreigd voelde dat bij haar de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zou verliezen. De rechtbank acht hierbij van belang dat voor en tijdens het schieten door de verdachte onenigheid was tussen hem en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] ,
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] met enig misdrijf tegen het leven heeft bedreigd.
3.4.5
Bedreiging van [slachtoffer 3]
De bewijsmiddelen
heeft verklaard dat zij in de hal stond toen de verdachte naar beneden kwam via de spiraalvormige trap. Hij ging achteruit naar beneden en deed onderwijl de kogels in een pistool. [slachtoffer 3] is de deur uitgerend en heeft tegen [slachtoffer 1] gezegd: die man heeft een wapen, wegwezen. Zij heeft twee schoten geteld (“ pang pang”) en toen is ze in de auto gestapt. [13]
[slachtoffer 1] heeft verklaard [slachtoffer 3] in de hal van de woning stond toen hij schoten hoorde. [slachtoffer 1] heeft [slachtoffer 3] naar buiten zien rennen. Kort daarop kwam de verdachte naar buiten met het vuurwapen in zijn hand. [14]
Het oordeel van de rechtbank
Uit de bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte aan [slachtoffer 3] het wapen heeft getoond.
Het tonen van het wapen houdt de (impliciete) bedreiging in dat met het wapen zal kunnen worden geschoten. Dit houdt in de regel een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven in. Immers: als de bedreiging wordt uitgevoerd en met het vuurwapen op de persoon wordt geschoten, kan het gevolg zijn dat deze persoon overlijdt. Nu [slachtoffer 3] kort daarvoor onenigheid had met de verdachte kon door het tonen van het vuurwapen door de verdachte bij [slachtoffer 3] de redelijke vrees ontstaan dat zij het leven kon laten.
De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte [slachtoffer 3] met enig misdrijf tegen het leven heeft bedreigd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 26 mei 2018 te Waddinxveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een revolver kogels heeft afgevuurd op die [slachtoffer 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
EN
hij op 26 mei 2018 te Waddinxveen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- aan die [slachtoffer 3] een vuurwapen te tonen en
- met een vuurwapen een kogel af te vuren in de richting van die [slachtoffer 2] .

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte belang heeft bij de oplegging van een voorwaardelijke straf. Hierbij heeft de raadsman erop gewezen dat de verdachte een transportbedrijf heeft met vier chauffeurs in dienst die voor hun inkomen van de verdachte afhankelijk zijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer 1] en bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Dit moet voor de slachtoffers een zeer bedreigende situatie zijn geweest. De verdachte heeft hierbij gebruik gemaakt van een vuurwapen, hetgeen de rechtbank hem zwaar aanrekent. Het gebruik van een vuurwapen zorgt voor onveilige gevoelens in de samenleving.
De verdachte heeft twee kogels in het hoofd van [slachtoffer 1] geschoten. Uit de verklaring van het slachtoffer ter terechtzitting is gebleken dat het deel van de kogel dat in zijn kaak is achtergebleven niet zal kunnen worden verwijderd gelet op de nabijheid van een zenuw. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het röntgenonderzoek waarop de kogelrest in de kaak zichtbaar is. Er zijn aldus voldoende gegevens om vast te stellen dat [slachtoffer 1] langdurig last heeft en nog zal hebben van deze letsels. Bovendien kampt [slachtoffer 1] met de psychische gevolgen van het handelen van de verdachte. Hij is hiervoor onder behandeling van een psycholoog en een therapeut.
Ter terechtzitting is ook de slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] voorgedragen. Hieruit blijkt dat zij als gevolg van het bewezen verklaarde feit niet volledig kan werken en last heeft van psychische klachten. Zij is ook onder de behandeling van een psycholoog.
Uit het verhoor bij de rechter-commissaris op 31 oktober 2019 blijkt dat de gebeurtenissen ook een grote impact hebben gehad op (het leven van) [slachtoffer 3] , die tijdens dit verhoor nog emotioneel wordt bij de herinneringen.
De gebeurtenissen op de avond van 26 mei 2018 zoals deze bewezen zijn verklaard, moeten, zo leidt de rechtbank af uit de verklaringen, zeer beangstigend voor de slachtoffers zijn geweest. Uit het voorgaande blijkt dat het handelen van de verdachte zeer veel impact heeft gehad op het leven en welzijn van de slachtoffers. De gebeurtenissen dateren van tweeënhalf jaar geleden en zij kampen nog regelmatig met de gevolgen.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van de verdachte van 18 september 2020 blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsrapport van 19 september 2018 waarin wordt geadviseerd om, indien de rechtbank de verdachte schuldig bevindt, hem een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Toezicht met bijzondere voorwaarden heeft volgens de reclassering geen invloed op verminderen recidiverisico. Er is derhalve geen aanleiding tot reclasseringsbemoeienis.
De straf
De rechtbank heeft voor wat betreft de strafoplegging voor de poging tot doodslag aansluiting gezocht bij de in de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht gegeven maatstaf en rekening gehouden met de straffen die gewoonlijk voor dit misdrijf worden opgelegd.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met een geringe overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van een strafzaak.
Wat betreft de bedreiging heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op basis hiervan is een onvoorwaardelijk gevangenisstraf van 4 maanden geïndiceerd voor een bedreiging met het tonen van een vuurwapen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel, gelet op de aard en de ernst van de feiten, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest noodzakelijk en passend is. De rechtbank wijkt daarmee af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank is van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 10.000 als vergoeding voor geleden immateriële schade.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van een bedrag aan immateriële schadevergoeding en refereert zich wat betreft de hoogte van de vergoeding aan het oordeel van de rechtbank.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij als gevolg van de gebeurtenissen op 26 mei 2018 nog pijn heeft aan zijn kaak waarin nog steeds een deel van een kogel zit. De arts heeft hem geïnformeerd dat dit niet kan worden verwijderd omdat het vlak tegen een zenuw aan zit. Door de pijn slaapt de benadeelde partij slecht. Verder heeft de benadeelde partij verklaard dat hij als gevolg van de gebeurtenissen onder behandeling is van een psycholoog en therapeut bij Antes.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank derhalve voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De geleden immateriële schade komt op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank stelt de geleden immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 5.000. De benadeelde partij wordt voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de wettelijke rente over toegewezen bedrag toewijzen met ingang van 26 mei 2018 omdat vast is komen te staan dat die schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
7.2
De vordering van [slachtoffer 2]
, bijgestaan door mr. I. Alderlieste, heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.479,73 als vergoeding voor materiële schade (bestaande uit parkeerkosten € 41,76, reiskosten € 125,75 en verlies arbeidsvermogen € 2.312,22) en een bedrag van € 4.000 voor immateriële schade.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van het gevorderde bedrag aan materiële schade aangezien deze schade in rechtstreeks verband staat met het bewezenverklaarde feit. Wat betreft de hoogte van een redelijke schadevergoeding voor de immateriële schade refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, voorzover de vordering voor toewijzing in aanmerking komt, het gevorderde bedrag dient te worden gematigd.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft aangevoerd dat zij kampt met gevolgen van het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij heeft ernstige en langdurige psychische schade opgelopen. Zij heeft lang gezocht naar een geschikte therapeut en is nu onder behandeling (met medicatie) van Antes. Zij heeft last van angstaanvallen, kan zich slecht concentreren en slaapt slecht. Ze is sinds het incident niet meer in staat geweest haar baan (volledig)
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank derhalve voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank zal de benadeelde partij voorzover het de vergoeding voor de materiële schade betreft niet-ontvankelijk verklaren nu het voor de rechtbank, zonder nader onderzoek, niet is vast te stellen of deze schade in direct causaal verband staat met het bewezen verklaarde feit. Dit nadere onderzoek zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De geleden immateriële schade komt op grond van artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte gehouden is tot vergoeding van de immateriële schade zodat de vordering zal worden toegewezen, zij het voor een lager bedrag. De rechtbank stelt de geleden immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 500. De benadeelde partij wordt voor het overige niet ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal de wettelijke rente over toegewezen bedrag toewijzen met ingang van 26 mei 2018 omdat vast is komen te staan dat die schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 57, 285, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (ZES) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
vorderingen van de benadeelde partijen
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 1] een bedrag van € 5.000, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.000, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening ten behoeve van [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] een bedrag van € 500, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 mei 2018, tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 500, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 mei 2018 tot aan de dag der algehele voldoening ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.J. Zevenhuijzen, voorzitter,
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, rechter,
mr. M.F.J.M. de Werd, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 november 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer Zomer/DH7R018047, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen van 21 juni 2018 (doorgenummerd
2.Proces-verbaal van aangifte, 30-45
3.Proces-verbaal verhoor aangever, p. 46-50
4.Proces-verbaal van aangifte, 30-45
5.(Bijlage bij) proces-verbaal van verhoor aangever, p. 46-50
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 51-55
7.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 203-221
8.Proces-verbaal, p. 80-82
9.Forensisch radiologisch onderzoek door Maastricht UMC van 1 oktober 2019, ongenummerd
10.Forensisch geneeskundig en ballistisch onderzoek naar aanleiding van een schietincident op 26 mei 2018 van het Nederlands Forensich Instituut van 23 december 2019, ongenummerd
11.Proces-verbaal van aangifte, p. 51-55
12.Proces-verbaal van aangifte, 30-45 en proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] op 31 oktober 2019, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier
13.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 203-221 en proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3] op 31 oktober 2019, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier
14.Proces-verbaal van aangifte, 30-45