ECLI:NL:RBDHA:2020:10952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
09/111350-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een overval op een tankstation en veroordeling voor een andere overval met geweld

Op 2 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van twee overvallen op tankstations. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overval op 20 februari 2020, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. Echter, de rechtbank vond de verdachte wel schuldig aan de overval op 20 maart 2020, waarbij hij met geweld en bedreiging een medewerkster van een tankstation dwong tot de afgifte van ongeveer 1.000 euro. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twee jaar en verplichtte de verdachte tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer. De rechtbank overwoog dat de verdachte de medewerkster onder druk had gezet door haar te dwingen de deur te openen en het geld in een vuilniszak te stoppen. De rechtbank nam in haar oordeel mee dat de verdachte geen aannemelijke verklaring had gegeven voor zijn aanwezigheid op de plaats delict en dat er dactyloscopische sporen op de vuilniszakken waren aangetroffen die naar hem konden worden herleid. De rechtbank achtte de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaarwegend, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/111350-20
Datum uitspraak: 2 november 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in detentiecentrum Rotterdam te Rotterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 23 juli 2020 en 19 oktober 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.R. Koenders en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw mr. I. Güçlü naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 februari 2020 te Alphen aan den Rijn met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam medewerker 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een bedrag van ongeveer 200 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [naam bedrijf 1] toebehoorde, door die [naam medewerker 1] dicht te naderen en/of zeer dicht tegen die [naam medewerker 1] aan te gaan staan en/of daarbij op dwingende toon te zeggen "Naar de deur, naar de deur. Open doen" en/of naar de kassa te wijzen en/of daarbij op dwingende toon te zeggen "open" en/of "Pak eruit, pak eruit";
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 februari 2020 te Alphen aan den Rijn een bedrag van ongeveer 200 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam medewerker 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam medewerker 1] dicht te naderen en/of zeer dicht tegen die [naam medewerker 1] aan te gaan staan en/of daarbij op dwingende toon te zeggen "Naar de deur, naar de deur. Open doen" en/of naar de kassa te wijzen en/of daarbij op dwingende toon te zeggen "open" en/of "Pak eruit, pak eruit" en/of (vervolgens) die [naam medewerker 1] een zet te geven en/of opzij te duwen;
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2020 te Alphen aan den Rijn met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam medewerker 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een bedrag van ongeveer 1000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [naam bedrijf 2] toebehoorde, door die [naam medewerker 2] dicht te naderen en/of daarbij op dwingende toon te zeggen "Maak die deur open. Maak die deur open" en/of door met zijn hand tegen de rug van die [naam medewerker 2] te duwen en/of daarbij op dwingende toon te zeggen "Pak het geld en maak de kluis open!" en/of "Jij moet het geld pakken en het in de zak gooien";
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2020 te Alphen aan den Rijn een bedrag van ongeveer 1000 euro, althans een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam medewerker 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam medewerker 2] dicht te naderen en/of daarbij op dwingende toon te zeggen "Maak die deur open. Maak die deur open" en/of door met zijn hand tegen de rug van die [naam medewerker 2] te duwen en/of daarbij op dwingende toon te zeggen "pak het geld en maak de kluis open!" en/of "Jij moet het geld pakken en het in de zak gooien".

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 2 primair ten laste gelegde. Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank hierna - voor zover relevant - nader ingaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs integraal dient te worden vrijgesproken. Op specifieke (bewijs)verweren van de verdediging zal de rechtbank hierna - voor zover relevant - nader ingaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.3.1
Feit 1
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, nu zich hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier bevindt.
3.3.2
Feit 2
De bewijsmiddelen
Op 20 maart 2020 heeft [naam medewerker 2] (hierna: [naam medewerker 2] ), werkzaam bij het tankstation van [naam bedrijf 2] te Alphen aan den Rijn, aangifte gedaan. [naam medewerker 2] heeft verklaard dat zij die ochtend, om 05:39 uur, stond te wachten op haar collega, met wie zij samen de winkel zou openen. Op het moment dat zij een sigaret wilde opsteken, hoorde zij ineens een man zeggen: "Maak die deur open. Maak die deur open!" [naam medewerker 2] keek om en zag een man achter haar staan. Zij heeft hierop direct de sleutel van de voordeur gepakt en de voordeur geopend. [naam medewerker 2] heeft voorts verklaard dat zij de [naam bedrijf 2] binnenliep en de man hoorde zeggen: "Pak het geld en maak de kluis open!" Zij voelde dat de man met zijn hand tegen haar rug aan duwde. [naam medewerker 2] zei de man daarop dat het geld achter lag en dat zij dus naar het kantoor moesten. In het kantoor zag [naam medewerker 2] dat de man naar de witte prullenbak liep en daar de vuilniszak uittrok. Hij hield de zak open en zei tegen haar: "Jij moet het geld pakken en het in de zak gooien." [naam medewerker 2] heeft hierop de eerste kassalade gepakt en deze omgekiept in de vuilniszak. Vervolgens pakte de man, die geen handschoenen droeg, geld uit de andere kassalade en gooide dit in de vuilniszak. [2] De weggenomen buit betrof ongeveer € 1.000,-, aldus [naam medewerker 2] . [3]
Diezelfde ochtend, om 06:25 uur, heeft de politie forensisch onderzoek verricht in het tankstation van [naam bedrijf 2] . De forensische opsporing heeft gerelateerd dat bovengenoemd kantoor een afgesloten privéruimte betreft, alleen bestemd voor personeel van [naam bedrijf 2] . Voorts heeft de forensische opsporing gerelateerd dat zij in die kantoorruimte, naast een omgevallen prullenbak, een uitgerolde rol vuilniszakken zag liggen. Deze rol vuilniszakken werd veiliggesteld voor nader dactyloscopisch onderzoek. [4]
Onderzoek heeft uitgewezen dat op de rol vuilniszakken - waarvan drie vuilniszakken waren afgerold die nog wel aan de rol vastzaten - verschillende dactyloscopische sporen zijn aangetroffen, waaronder:
- op de eerste vuilniszak, op de onbedrukte zijde en ter hoogte van het midden, ongeveer 35 centimeter vanaf de opening (AAMF4455NL);
- op de eerste vuilniszak, op de onbedrukte zijde en ter hoogte van het midden, linksboven (AAMF4456NL);
- op de eerste vuilniszak, op de onbedrukte zijde en ter hoogte van het midden, acht centimeter vanaf de rechterzijkant (AAMF4355NL). [5]
Door twee gecertificeerde dactyloscopisch deskundigen is vervolgens afzonderlijk en onafhankelijk vergelijkend onderzoek verricht. Dit onderzoek heeft geleid tot individualisatie van alle drie de dactyloscopische sporen op de verdachte. In alle rapporten dactyloscopisch onderzoek wordt geconcludeerd dat de kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon verwaarloosbaar klein is. [6]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft zich ten overstaan van de politie op zijn zwijgrecht beroepen. Ter terechtzitting van 19 oktober 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij onschuldig is en dat hij niet weet hoe zijn vingerafdrukken op de rol vuilniszakken terecht zijn gekomen. De raadsvrouw heeft betoogd dat niet gesteld kan worden dat de verdachte degene is geweest die de vingerafdrukken daar op dat moment heeft achtergelaten, maar dat dit ook eerder of later het geval kan zijn geweest.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank merkt voornoemde dactyloscopische sporen - gelet op het aantreffen daarvan op een vuilniszak in een afgesloten en derhalve niet voor klanten van [naam bedrijf 2] toegankelijke ruimte - aan als dadersporen. Dergelijke dadersporen kunnen volgens vaste jurisprudentie voldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring opleveren. De rechtbank acht het onaannemelijk - en evenmin onderbouwd - dat deze sporen daar op een andere manier of op een ander moment terecht zijn gekomen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de forensische opsporing zeer kort na de overval op de plaats delict aanwezig was, dat de dader geen handschoenen droeg en dat gebruik werd gemaakt van een ter plekke weggenomen vuilniszak voor het vervoer van de buit. Nu de verdachte geen aannemelijke en redengevende verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van de dadersporen, is de rechtbank van oordeel dat het de verdachte moet zijn geweest die op 20 maart 2020 de overval op het tankstation van [naam bedrijf 2] heeft gepleegd en daarbij een bedrag van ongeveer
€ 1.000,- heeft weggenomen. De rechtbank kent aan de verklaringen van de moeder en de vriendin van de verdachte - inhoudende dat zij ervan uitgaan dat de verdachte op de ochtend van de overval bij hen was - geen waarde toe, nu zij enkel de overtuiging hebben dat hij toen thuis was maar dit niet zelf hebben gezien.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde handelingen en uitlatingen van de verdachte - mede gelet op de dreigende sfeer die zij hebben opgeroepen - gekwalificeerd kunnen worden als afpersing. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 primair ten laste gelegde feit.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
2.
hij op 20 maart 2020 te Alphen aan den Rijn met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam medewerker 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een bedrag van ongeveer 1.000 euro, dat aan [naam bedrijf 2] toebehoorde, door die [naam medewerker 2] dicht te naderen en daarbij op dwingende toon te zeggen "Maak die deur open. Maak die deur open" en door met zijn hand tegen de rug van die [naam medewerker 2] te duwen en daarbij op dwingende toon te zeggen "Pak het geld en maak de kluis open!" en "Jij moet het geld pakken en het in de zak gooien
."
Voor zover in de tenlastelegging typ- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en daarnaast eventueel een voorwaardelijk deel, al dan niet gekoppeld aan reclasseringstoezicht, op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een overval op een tankstation van [naam bedrijf 2] , waarbij hij het slachtoffer onder bedreiging met geweld heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer € 1.000,-. De overval vond plaats in de vroege ochtend, op het moment dat het slachtoffer - toen nog in haar eentje - op het punt stond het tankstation te openen. De verdachte heeft hiermee op ernstige en tevens laffe wijze misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van het slachtoffer en daarbij uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financieel gewin. Dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van wat hun is overkomen, is ook ter terechtzitting van 19 oktober 2020 gebleken. Het slachtoffer heeft als gevolg van de overval lange tijd gekampt met nachtmerries en angstgevoelens. Zij kon haar werkzaamheden bij het tankstation enige tijd niet meer verrichten en durfde niet langer alleen over straat te gaan. Zij is hiervoor ook door middel van therapie behandeld. Naast de gevolgen die directe slachtoffers kunnen ondervinden, versterken dergelijke feiten ook de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 15 september 2020, waaruit volgt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Wel is hij in 2016 veroordeeld voor een mishandeling, een geweldsdelict.
De straf
De aard en ernst van het door de verdachte gepleegde feit rechtvaardigen het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur daarvan rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Uit deze oriëntatiepunten volgt dat een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren als uitgangspunt geldt bij een overval van een tankstation met licht geweld of bedreiging. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank in het strafblad van de verdachte geen aanleiding een hogere straf op te leggen. Hoewel de verdachte eerder met justitie in aanraking is gekomen voor een vermogensdelict, is hij hiervoor meer dan vijf jaren geleden veroordeeld. De rechtbank ziet in de veroordeling voor een mishandeling in 2016 onvoldoende aanleiding om verdachte als recidivist aan te merken en hiermee in strafverzwarende zin rekening te houden. Gelet daarop zal zij afwijken van de strafeis. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte geven evenmin aanleiding tot het opleggen van een lagere of een deels voorwaardelijke straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren passend en geboden is.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[naam medewerker 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 550,-, bestaande uit te immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsregel.
[naam medewerker 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.306,-, bestaande uit materiële schade en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde schade bestaat uit:
- gederfde inkomsten € 306,-;
- immateriële schade € 1.000,-.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [naam medewerker 1] in de vordering. Daarnaast heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam medewerker 2] , te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen dienen te worden verklaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [naam medewerker 1]
De rechtbank zal de benadeelde partij [naam medewerker 1] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte van het feit waarop de vordering betrekking heeft zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Benadeelde partij [naam medewerker 2]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schade in de vorm van gederfde inkomsten, is namens de verdachte niet (gemotiveerd) betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 primair bewezen verklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan voorts worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 2 primair bewezen verklaarde feit. Gelet op hetgeen door de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, in het bijzonder dat haar angstklachten na de overval zijn verergerd en zij nadien vijf therapeutische sessies heeft gehad, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 750,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.056,-, bestaande uit € 306,- aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 maart 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor het onder 2 primair bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.056,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
afpersing;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
twee (2) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [naam medewerker 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
de vordering van de benadeelde partij [naam medewerker 2] ;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.056,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen aan [naam medewerker 2] ;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.056,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 maart 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [naam medewerker 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 20 dagen, waarbij het toepassen van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rigter, voorzitter,
mr. L.K. van Zaltbommel, rechter,
mr. D.R. Glass, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lockhorst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 november 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020078730 (onderdeel van onderzoek 67UIVER20), van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd p. 30 t/m 64 en deels ongenummerd).
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 30-31.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 39.
4.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, ongenummerd.
5.Proces-verbaal vooronderzoek lab, ongenummerd.
6.Rapporten dactyloscopisch onderzoek AAMF4455NL, AAMF4456NL en AAMF4355NL, steeds ongenummerd.