ECLI:NL:RBDHA:2020:10951

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
09/175244-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes, verwerping beroep op noodweer

Op 2 november 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 5 juli 2020 in Monster, gemeente Westland. De verdachte heeft meermalen met een mes gestoken naar twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], waarbij beiden verwondingen opliepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde met de intentie om de slachtoffers van het leven te beroven, wat resulteerde in een bewezenverklaring van de poging tot doodslag.

De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte verworpen, omdat de door de verdediging geschetste noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. De verdachte had verklaard dat hij zich verdedigde tegen een aanval van de slachtoffers, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze claim. De verklaringen van de slachtoffers en getuigen wezen erop dat de verdachte zelf het initiatief nam door met een mes op hen af te komen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn blanco strafblad en zijn psychische problemen gerelateerd aan drugsgebruik. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten en de noodzaak van een passende straf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/175244-20
Datum uitspraak: 2 november 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 19 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. P. de Jonge en van hetgeen door de raadsvrouw mr. K.K. Hansen Löve naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Monster, gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen althans éénmaal in de borst en/of buik en/of hand, althans in het lichaam, heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Monster, gemeente Westland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen althans éénmaal in de borst en/of buik en/of hand, althans in het lichaam, heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Monster, gemeente Westland [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] meermalen althans éénmaal in de borst en/of buik en/of hand, althans in het lichaam, te steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank hierna - voor zover relevant - nader ingaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - overeenkomstig haar pleitnota - vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de wonden van de aangever en getuige niet ernstig waren en er geen informatie omtrent het genezingsproces voorhanden is. Ook dienen de houding van de aangever en getuige mee te wegen, nu zij beiden niet hebben verklaard erg bang te zijn geweest of voor hun leven te hebben gevreesd.
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het subsidiair dan wel het meer subsidiair ten laste gelegde.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De bewijsmiddelen
Op 5 juli 2020 omstreeks 04:40 uur kregen verschillende noodhulpeenheden van de politie opdracht naar de [adres] te Monster te gaan. Aldaar, op een woonpark met verschillende huisjes, zou een steekpartij hebben plaatsgevonden. Ter plaatse werd een man, naar later bleek [naam 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), aangetroffen. [slachtoffer 1] bleek een wond onder zijn borstbeen te hebben en zijn linkerhand was provisorisch verbonden. Kort daarna verscheen een andere man, naar later bleek [naam 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). Hij toonde de politie eveneens een wond op zijn linkerborst en verklaarde gestoken te zijn door [verdachte] . [2] Op aanwijzen van een onbekend gebleven man werd de verdachte aangetroffen en vervolgens aangehouden. Naast de verdachte lag een bebloed mes. [3]
[slachtoffer 1] heeft op 5 juli 2020 aangifte gedaan. Hij heeft verklaard dat hij die nacht omstreeks 03:30 uur met twee vrienden in de gemeenschappelijke ruimte van huisje nummer [(--)] zat, toen hij een man uit zijn kamer zag lopen. De man had bagage in zijn linkerhand en een mes in zijn rechterhand. De man liep met versnelde pas, al schreeuwend, in de richting van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft voorts verklaard dat hij direct zijn gezicht beschermde, is opgestaan van zijn stoel en toen zag dat de man een zwaaibeweging maakte met het mes richting zijn hoofd. Omdat hij zijn hoofd beschermde werd hij in zijn linkerhand gestoken. De man maakte vervolgens opnieuw een steekbeweging richting zijn borst. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij wel werd geraakt, maar doordat hij deels kon wegdraaien, een ergere steekwond kon voorkomen. [4] Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat [slachtoffer 1] een steekwond had onder het borstbeen van ongeveer twee centimeter lang en diep. De geschatte duur van de genezing bedroeg vier weken. [5]
[slachtoffer 2] heeft op 5 juli eveneens een verklaring afgelegd bij de politie. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij die nacht met twee vrienden in de keuken van zijn leefruimte was, toen een persoon die hij kent als [verdachte] uit zijn slaapkamer kwam. [verdachte] kwam boos op hem over. Hij had een mes in zijn rechterhand en schreeuwde. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij zag dat [verdachte] zijn vriend stak met het mes, waarna [verdachte] op hem afkwam en een stekende beweging maakte. Hij voelde dat hij in zijn rechterborst werd geraakt. [6]
De verdachte heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij die avond werd gepest, geschopt en geslagen en dat hij daarom - ter verdediging - een mes heeft gepakt in de keuken en hiermee twee mannen heeft geraakt. [7]
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast het de verdachte is geweest die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op 5 juli 2020 met een mes in de borst heeft gestoken. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het handelen van de verdachte gekwalificeerd kan worden als poging tot doodslag.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig, indien de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip aanmerkelijke kans afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank overweegt in dit verband dat het een feit van algemene bekendheid is dat de borst - of het nu de linker- of de rechterzijde betreft - een kwetsbaar deel van het lichaam is, nu zich daar vitale organen bevinden. Door met een mes in de borst te steken, is de kans dat één of meerdere vitale delen worden geraakt en het slachtoffer daardoor komt te overlijden aanmerkelijk. Zoals reeds is overwogen, is - anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd - de aard en ernst van het bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vastgestelde letsel daarbij niet van belang. De aanmerkelijke kans op de dood (van het slachtoffer) heeft de verdachte blijkens zijn handelen ook bewust aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte minst genomen het voorwaardelijk opzet heeft gehad [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
De rechtbank acht op grond van al het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag meermalen heeft begaan.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 5 juli 2020 te Monster, gemeente Westland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] éénmaal in de borst heeft gestoken met een mes, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging typ- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - overeenkomstig haar pleitnota - betoogd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en dat hij daarom dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe heeft de raadsvouw - kort gezegd - aangevoerd dat de verdachte steeds heeft verklaard dat hij een mes heeft gepakt om zich te verdedigen tegen zijn belagers. Volgens de verdachte zijn de drie mannen op een gegeven moment ongevraagd in zijn kamer gekomen en begonnen ze hem te pesten met een persoonlijke foto. Toen hij de kamer wilde verlaten hebben de mannen hem vastgehouden en geschopt en geslagen. De verdachte wist uiteindelijk bij de keuken te komen en heeft daar het mes gepakt. Het vervolgens steken met het mes kan dan ook niet anders worden gezien dan als ter verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door (onder anderen) de slachtoffers.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen geslaagd beroep op noodweer toekomt, nu de verklaring van de verdachte dat hij werd aangevallen en als eerste werd geschopt en geslagen niet aannemelijk is geworden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is allereerst vereist dat het handelen van de verdachte geboden was door de noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank gaat bij de beoordeling hiervan uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] volgt dat de verdachte uit zijn kamer is gekomen, schreeuwend op hen is afgelopen en daarbij een mes in zijn rechterhand had. Hoewel de rechtbank wil aannemen dat de drie mannen de verdachte mogelijk hebben dwarsgezeten, vindt de verklaring van de verdachte dat zij hem als eerste hebben geslagen en geschopt geen steun in het dossier. Ook uit de overige getuigenverklaringen die zich in het dossier bevinden, is namelijk niet gebleken van enig geweld richting de verdachte voordat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met het mes heeft gestoken. Uit die verklaringen blijkt juist dat de verdachte zelf het initiatief heeft genomen door een mes te pakken en vervolgens op de slachtoffers af te lopen. De rechtbank acht de door de verdediging geschetste noodweersituatie dan ook niet aannemelijk geworden. Dat bij de verdachte letsel is geconstateerd, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Uit de camerabeelden is immers gebleken dat - na het gebeurde in het huisje - buiten nog een vechtpartij is ontstaan waar de verdachte eveneens bij betrokken was. Het verweer wordt aldus verworpen.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de door de verdediging geschetste omstandigheden van het geval en een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie gevorderd. De raadsvrouw heeft daarnaast opgemerkt dat de verdachte een blanco strafblad heeft en ook in [Land] nimmer is veroordeeld voor een geweldsdelict.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, meermalen gepleegd. Hij heeft beide slachtoffers met een mes in hun borst gestoken, waardoor zij steekwonden hebben opgelopen. Door aldus te handelen heeft de verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Dat zij geen ernstiger letsel hebben opgelopen is een gelukkige omstandigheid die geenszins te danken is aan het handelen van de verdachte. Hoewel de rechtbank zich kan indenken dat de huisvesting van arbeidsmigranten van verschillende nationaliteiten kan leiden tot oplopende irritaties en conflicten, is het aanwenden van dergelijk geweld uiteraard nimmer toelaatbaar. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 15 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 11 september 2020, opgesteld door dr. B.A. Blansjaar, psychiater. Daaruit komt naar voren dat de verdachte lijdt aan een ernstige stoornis in het gebruik van amfetaminen en een matig ernstige tot ernstige stoornis in cannabisgebruik. Ook ten tijde van het ten laste gelegde leed de verdachte aan de voornoemde stoornissen. Het psychiatrisch onderzoek heeft geen duidelijke aanwijzingen voor andere stoornissen - met name niet voor psychotische ziekteverschijnselen, al dan niet als gevolg van amfetaminegebruik - opgeleverd. Een dergelijke stoornis kon ook niet worden uitgesloten. Volgens de psychiater kan worden aangenomen dat als gevolg van het habituele stimulantiagebruik het gedrag van de verdachte (ook) ten tijde van het ten laste gelegde in enige mate ontremd en impulsief is geweest. Nu de verdachte heeft verklaard zich te hebben verdedigd, heeft de psychiater afgezien van advisering over toerekening van het ten laste gelegde. Om dezelfde reden bleek risicotaxatie niet mogelijk en konden geen aanbevelingen worden gedaan voor eventuele interventies.
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat het bewezen verklaarde volledig aan de verdachte kan worden toegerekend.
De straf
Gelet op de aard en ernst van het beween verklaarde feit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Een poging tot doodslag is een dusdanig ernstig feit, dat - anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd - niet kan worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Ook ziet de rechtbank geen enkele reden een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. In die strafeis is naar het oordeel van de rechtbank al voldoende rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de verdachte het feit heeft gepleegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 14 maanden passend en geboden is.
Opheffing schorsing voorlopige hechtenis
Alhoewel de officier van justitie dit niet heeft gevorderd, is de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanleiding bestaat om de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. Daartoe is van belang dat gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de duur van de op te leggen gevangenisstraf de persoonlijke belangen van de verdachte thans niet meer prevaleren boven het strafvorderlijk belang van een voortduring van de voorlopige hechtenis. Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte op dit moment geen baan meer heeft.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. D.R. Glass, rechter,
mr. M. Rigter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lockhorst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 november 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020195684, van de politie eenheid Den Haag, district Westland - Delft, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 228).
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 52-53.
3.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 7.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 19.
5.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1] van 6 augustus 2020, p. 210.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] , p. 37.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 126-127.