ECLI:NL:RBDHA:2020:10915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.12217
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van eerdere tegenwerping 1F van het Vluchtelingenverdrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Syrische nationaliteitdrager, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd niet-ontvankelijk verklaard door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser eerder een aanvraag had ingediend die was afgewezen op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Dit artikel stelt dat personen die ernstige misdrijven hebben gepleegd, zoals misdrijven tegen de menselijkheid, niet in aanmerking komen voor bescherming als vluchteling.

Eiser had eerder een aanvraag ingediend die op 15 april 2019 was afgewezen, omdat hij volgens de overheid een ernstige bedreiging vormde voor de openbare orde en nationale veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe documenten die eiser had overgelegd, geen nieuw licht wierpen op de eerdere afwijzing. Eiser had aangevoerd dat hij gevoelige informatie had verstrekt aan een journalist, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet afdeed aan de eerdere vaststellingen van 'knowing participation' en 'personal participation' in mensenrechtenschendingen.

De rechtbank concludeerde dat de ingediende stukken niet relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag en dat er geen nieuwe elementen waren die de eerdere beslissing konden ondermijnen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.12217
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.12218, plaatsgevonden op 20 juli 2020 door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Altaee. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [1979] .
Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 15 april 2019 afgewezen, omdat eiser een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid. Volgens verweerder zijn er ernstige redenen om te veronderstellen dat eiser misdrijven tegen de menselijkheid en ernstige niet-politieke misdrijven, als bedoeld in artikel 1F onder a en b van het Vluchtelingenverdrag, heeft gefaciliteerd. Eiser heeft gewerkt op de afdeling deserteurs van de Luchtmacht Inlichtingendienst van het huidige Syrische regime. Uit algemene ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken en uit ander objectief verifieerbare landeninformatie over Syrië blijkt dat door de Syrische Militaire Politie en de Syrische veiligheidsdiensten, in de periode waarin eiser werkzaam was, ernstige en stelselmatige mensenrechtenschendingen werden gepleegd. Verweerder heeft gesteld dat sprake was van ‘knowing participation’, omdat eiser wist van de misdrijven die jegens
deserteurs zijn gepleegd. Ook heeft verweerder gesteld dat sprake was van ‘personal participation’, omdat eiser met zijn werkzaamheden de omstandigheden heeft geschapen waardoor de Militaire Politie en andere leden van het Syrische regime ernstige mensenrechtenschendingen konden plegen. Eiser heeft de ernstige mensenrechtenschendingen dus gefaciliteerd. Het besluit van 15 april 2019 staat inmiddels vast.
3. Op 29 januari 2020 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Ter onderbouwing van de onderhavige aanvraag heeft eiser de volgende nieuwe documenten/bewijsmiddelen overgelegd, te weten:
  • een arrestatiebevel voor eiser d.d. 21 januari 2018;
  • een e-mail van eiser aan [A] d.d. [2012] ; en
  • een e-mail van eiser aan [A] d.d. [2011] .
4. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 15 april 2019. Verweerder heeft gesteld dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd. Volgens verweerder zijn er ook geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft aldus toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. Ter onderbouwing van zijn onderhavige aanvraag heeft eiser aangevoerd dat zijn wetenschap van en zijn persoonlijke betrokkenheid bij de genoemde mensenrechtenschendingen dienen te worden genuanceerd. Hij heeft aangevoerd dat hij zijn positie binnen het Syrische regime mede heeft benut om gevoelige informatie te verstrekken aan de journalist [A] .
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser bij de onderhavige aanvraag ingediende documenten geen ander licht werpen op hetgeen is vastgesteld in de vorige procedure, zoals onder 2. weergegeven. Dat eiser gevoelige informatie zou hebben verstrekt aan [A] , doet niets af aan hetgeen al beoordeeld is over zijn ‘knowing participation’ en ‘personal participation’. Ook de stelling dat hij nu gezocht wordt door de Syrische autoriteiten, hetgeen zou moeten blijken uit het arrestatiebevel, laat geen ander licht schijnen op deze beoordeling. De overgelegde stukken raken dus niet aan de basis voor de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
7. Ook in verband met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) baten de ingebrachte stukken eiser niet. In het besluit van 15 april 2019 is immers al bepaald dat eiser aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Syrië in de huidige situatie een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Van een dreigende verwijdering naar Syrië is dus hoe dan ook geen sprake.
8. Al om deze redenen is het beroep ongegrond en blijft het bestreden besluit in stand. De overige beroepsgronden behoeven daarom geen bespreking meer. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Kersten, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
30 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.