ECLI:NL:RBDHA:2020:10913
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Ongegrond beroep tegen niet in behandeling nemen verblijfsvergunning asiel door Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door eiser. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de behandeling van een andere zaak, NL20.12735, behandeld.
De rechtbank overweegt dat de gemachtigde van eiser om uitstel heeft gevraagd, maar dat er geen reden is om dit uitstel te verlenen, gezien de tijd die sindsdien is verstreken. De rechtbank concludeert dat er voldoende procesbelang is, ondanks het ontbreken van verdere communicatie tussen eiser en zijn gemachtigde. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan beroepen en dat het aan eiser is om aan te tonen dat dit in zijn geval niet geldt. Eiser heeft echter geen bewijs geleverd van systematische tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem.
De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 augustus 2020, en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.