ECLI:NL:RBDHA:2020:10911

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
09/177277-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen overval met strafoplegging voor medeplichtigheid

Op 30 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een overval op een winkel in Monster op 30 maart 2020. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van de overval, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat de feitelijke gedragingen van de verdachte slechts onder het subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid vielen. De verdachte had bekend dat hij betrokken was bij de overval, maar stelde dat zijn rol beperkt was tot het regelen van de vluchtauto. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 47 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor een lagere straf, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een essentiële bijdrage had geleverd aan de overval, maar dat deze bijdrage niet voldeed aan de eisen voor medeplegen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en werd hij aansprakelijk gesteld voor schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/177277-20
Datum uitspraak: 30 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Lelystad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. E. Stam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 maart 2020 te Monster, gemeente Westland, in het filiaal van [naam bedrijf 1] aan de [straatnaam] aldaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, drie, althans een of meerdere kassalade(s) met inhoud en/of een hoeveelheid muntrollen en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf 1] en/of [medewerker 1] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [medewerker 2] en/of [medewerker 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hieruit bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn
mededader(s):
- donker gekleed en/of met een capuchon over het hoofd en/of met gezichtsbedekkende kleding voornoemd winkelbedrijf is/zijn binnen gedrongen en/of
- twee, althans een of meerdere mes(sen), althans (een) (scherp(e) en/of puntig(e)) voorwerp(en) in de richting van die [medewerker 2] en/of [medewerker 1] heeft/hebben gewezen, althans zichtbaar voor die [medewerker 2] en/of [medewerker 1] twee, althans een of meerdere mes(sen), althans (een) (scherp(e) en/of puntig(e)) voorwerp(en) bij zich heeft/hebben gedragen, en/of
- die [medewerker 1] en/of [medewerker 2] heeft/hebben beetgepakt en/of meegenomen naar het magazijn en/of
- tegen die [medewerker 1] (meermalen) (op dwingende en/of dreigende toon) heeft/hebben gezegd “maak de kluis open” en/of “maak open” en/of
- tegen die [medewerker 2] en/of [medewerker 1] (op dwingende en/of dreigende toon) heeft/hebben
gezegd dat zij op haar/hun buik op de grond moest(en) gaan liggen en/of
- de handen van die [medewerker 2] en/of [medewerker 1] heeft/hebben vastgebonden met tie-wraps;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , althans een of meer ander(en) dan verdachte, op of omstreeks 30 maart 2020 te Monster, gemeente Westland, in het filiaal van [naam bedrijf 1] aan de [straatnaam] aldaar,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
drie, althans een of meerdere kassalade(s) met inhoud en/of een hoeveelheid muntrollen en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf 1] en/of [medewerker 1] ,
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen [medewerker 2] en/of [medewerker 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichelf en/of andere deelnemers aan dat misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 30 maart 2020 te Monster, gemeente Westland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- de informatie over de openingstijden van voornoemd winkelbedrijf te delen met die [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en) dan verdachte en/of
- een auto (met valse kentekenplaten) te regelen, en/of
- daarmee die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of (een) ander(en) dan verdachte naar voornoemd
winkelbedrijf, in ieder geval naar Monster, te brengen en/of op te halen uit Monster;

3.Bewijsoverwegingen

3.1.
Inleiding
Op 30 maart 2020 is een overval gepleegd op de [naam bedrijf 1] in Monster. Die ochtend zijn twee mannen – geheel in het zwart gekleed en voorzien van gezichtsbedekkende kleding – met messen in de hand achter de medewerkers van de [naam bedrijf 1] aan de winkel binnengedrongen. Zij hebben de inhoud van één van de kluizen en de portemonnee van een van de medewerksters meegenomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 16 oktober 2020 bekend dat hij betrokken is geweest bij deze overval. Hij heeft verklaard dat zijn betrokkenheid niet verder reikt dan het regelen en besturen van de (vlucht)auto en dat hij dacht dat er een inbraak gepleegd zou worden. De rechtbank ziet zich in deze zaak gesteld voor de vraag of zijn rol inderdaad zo beperkt is geweest en hoe die rol gekwalificeerd moet worden.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde, te weten het medeplegen van de overval, bewezen kan worden verklaard.
De officier van justitie acht het moeilijk denkbaar dat de overval zonder de verdachte zou zijn gepleegd: de verdachte kende het dorp en de betreffende [naam bedrijf 1] , bestuurde de auto en hij wachtte terwijl de anderen de winkel ingingen. Vervolgens is hij naar Den Helder gereden en daar met de uitvoerders een paar dagen gebleven waar zij de buit hebben verdeeld.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte veroordeeld kan worden voor medeplichtigheid, maar dat niet alle handelingen zoals deze zijn tenlastegelegd bewezen kunnen worden verklaard. Hiertoe heeft hij onder meer bepleit dat uit het dossier niet blijkt dat de rol van de verdachte groter was dan het enkel vervoeren van de uitvoerders en dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het geweld. Uit het dossier blijkt ook niet dat de verdachte de valse kentekens heeft geregeld en die op de auto heeft bevestigd. Voor zover uit de tapgesprekken het beeld ontstaat dat de verdachte een grotere rol zou hebben gehad dan die van medeplichtige, dan geldt volgens de raadsman dat de inhoud van die gesprekken niet één op één voor waar kan worden aangenomen. Volgens de verdediging is duidelijk dat de verdachte en zijn vrouw liegen over de telefoon.
3.4.
De beoordeling van de tenlastelegging
Uit het dossier blijkt dat de medewerkers van de [naam bedrijf 1] normaal gesproken vanaf (ongeveer) 8.30 uur aanwezig zijn en dat de winkel opent om 9:00 uur. Vanwege het wegwerken van achterstallige werkzaamheden in de winkel, begonnen zij vanaf 30 maart 2020 echter al om 7:00 uur. De aangepaste werktijden hingen in het kantoor in winkel en waren alleen zichtbaar voor de medewerkers van het filiaal.
Op de éérste dag dat de werknemers van dit filiaal van de [naam bedrijf 1] daadwerkelijk om 07:00u begonnen, stonden de overvallers hen op te wachten en drongen zij direct achter de medewerkers aan de winkel binnen.
Uit de verklaring van [naam vrouw verdachte] en uit technisch bewijs volgt dat de medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de overvallers waren. [medeverdachte 1] is woonachtig is in Amsterdam en de thans nog voortvluchtige [medeverdachte 2] woonde toen in Montfoort. Uit niets blijkt dat een van hen enige binding heeft met het dorp Monster of bekend is met dit filiaal van de [naam bedrijf 1] .
[naam vrouw verdachte] voornoemd, de vrouw van de verdachte, was daar echter wel mee bekend. Zij wist ook van de vervroegde aanvangstijden want zij was sinds een paar weken werkzaam bij dit filiaal. Via haar kon ook de verdachte hiervan op de hoogte zijn. Nu het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat een onbekend gebleven persoon de uitvoerders van de overval op het idee heeft gebracht van een overval op juist dit filiaal, op deze specifieke datum en dit specifieke tijdstip, gaat de rechtbank ervan uit deze informatie van de verdachte komt en dat hij de link is tussen de overvallers en dit filiaal. Dit volgt ook uit het telefoongesprek tussen de verdachte en zijn schoonmoeder op 3 mei 2020. In dit gesprek zegt de verdachte immers zijn schoonmoeder “
Vooraf was ze (rechtbank: [naam vrouw verdachte] ) op de hoogte over alle zaken. Ze wist ook wat ik hierna ging doen en wat er gebeuren kan. Alles heb ik haar verteld. En zij zei OK.(..) we hadden elke dag problemen. Elke dag zei zij: we moeten dit en dat betalen.”De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de verdachte op dat moment tegen zijn schoonmoeder zou liegen.
Voorts zijn, voorafgaand aan de overval, in de vroege ochtend van 30 maart 2020 in [plaatsnaam] twee kentekenplaten gestolen die vervolgens op de auto van de verdachte zijn gezet. Uit het telefoongesprek tussen de verdachte en zijn vriendin op 25 mei 2020 volgt dat de verdachte ook hiervan op de hoogte was. In dat gesprek zegt [naam vrouw verdachte] namelijk tegen de verdachte “
ze hebben toch de kentekenplaat in beslag genomen, ze zeggen misschien zit vingerafdrukken nog of zo”waarop de verdachte zegt “
ja ja, we hadden handschoenen toch (…) met handschoenen toch!!”Ook hier heeft de rechtbank geen enkele aanleiding om aan te nemen dat verdachte op dat moment aan het liegen is,
De verklaring van de verdachte, dat vrienden van hem iemand met een auto nodig hadden en dat hij daar zonder nadenken ja tegen heeft gezegd, dat hij midden in de nacht naar [plaatsnaam] is gereden, daar iemand ( [medeverdachte 1] ) heeft opgehaald, vervolgens naar [plaatsnaam] is gereden en daar iemand ( [medeverdachte 2] ) heeft opgehaald, hen heeft afgezet in Monster en vervolgens weer heeft opgepikt en met hen naar Den Helder is gereden, terwijl hij niets wist van de gestolen kentekenplaten en ook niet op de hoogte was van het plan om de [naam bedrijf 1] te overvallen, legt de rechtbank, in het licht van het voorgaande, als ongeloofwaardig terzijde.
Het verweer dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het geweldsaspect wordt door de rechtbank verworpen. De verdachte wist dat er medewerkers aanwezig zouden zijn ten tijde van de overval en die zouden niet zomaar uit zichzelf de kluis openen. Gelet op dit gegeven, moet de verdachte ook hebben geweten dat (enige vorm van - of bedreiging met) geweld zou worden toegepast.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte de essentiële informatie verstrekt waardoor de beide overvallers de medewerkers bij het filiaal konden opwachten en direct achter hen aan naar binnen konden dringen; hij heeft de auto geregeld, hij heeft hen beiden thuis opgehaald en hij heeft hen ter plaatse gebracht en na de overval meegenomen. Daarmee heeft hij een zodanig wezenlijke bijdrage geleverd aan de uitvoering van deze overval dat sprake is van medeplegen. Gelet op de wijze waarop de tenlastelegging ten aanzien van het primaire feit is geformuleerd, kan de rechtbank echter niet anders dan de verdachte hiervan vrijspreken. De daadwerkelijke bijdrage die de verdachte heeft geleverd aan de gepleegde overval komt immers niet tot uitdrukking in het primair, maar slechts in het subsidiair tenlastegelegde feit.
Dit betekent dat de rechtbank van oordeel is dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , op 30 maart 2020 te Monster, gemeente Westland, in het filiaal van [naam bedrijf 1] aan de [straatnaam] aldaar, tezamen en in vereniging met een ander,
drie kassalades met inhoud en een hoeveelheid muntrollen en een portemonnee met inhoud,
toebehorendeaan [naam bedrijf 1] en [medewerker 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [medewerker 2] en [medewerker 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 30 maart 2020 te Monster, opzettelijk behulpzaam is geweest en opzettelijk inlichtingen heeft verschaft, door
- de informatie over de openingstijden van voornoemd winkelbedrijf te delen met die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en
- een auto (met valse kentekenplaten) te regelen, en
- daarmee die [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar voornoemd winkelbedrijf te brengen en op te halen uit Monster;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 47 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel niet hoger is dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Hiertoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de opzet van de verdachte was gericht op een inbraak in een bedrijfspand en dat hij geen opzet heeft gehad op het toegepaste geweld. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden heeft de raadsman aangevoerd dat de vader van de verdachte is gediagnosticeerd met kanker en dat het niet goed gaat met de gezondheid van de verdachte zelf. Voorts is de verdachte een jongvolwassene die erkent beïnvloedbaar te zijn en die erkent dat hij hulp nodig heeft om te leren goede keuzes te maken.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval op de [naam bedrijf 1] . Hij is weliswaar niet een van de twee personen die in het zwart gehuld en met een mes de [naam bedrijf 1] is binnengedrongen, maar de rechtbank kent hem – zoals beschreven onder 3.4 – een kernrol bij deze overval toe. Zonder hem was deze overval naar het oordeel van de rechtbank niet gepleegd. De verdachte is uiterst berekenend te werk gegaan door de mededaders op verschillende locaties uit het land op te halen, de kentekenplaten van de auto te (laten) verwisselen, in de tijd rondom de overval zijn telefoon uit te zetten en vervolgens naar Den Helder te gaan en daar een aantal dagen ‘laag te blijven’.
Het spreekt voor zich dat een overval een bijzonder nare en angstige ervaring is voor de slachtoffers, waar zij nog gedurende langere tijd last van kunnen hebben. Zo blijkt uit de slachtofferverklaring van [medewerker 1] dat zij nog steeds in angst leeft, dat ze bang is om de winkel te openen en te sluiten, dat ze wantrouwend is naar andere mensen en dat zij bang is om de poortdeur te openen als zij alleen thuis is.
Door te handelen zoals verdachte heeft gehandeld, heeft hij niet alleen de slachtoffers van de overval rechtstreeks geraakt, maar ook bij de inwoners van Monster een gevoel van onveiligheid veroorzaakt. De verdachte heeft hier in het geheel niet bij stil gestaan. Hij lijkt alleen maar te hebben gedacht aan geld. De rechtbank rekent dit de verdachte ernstig aan.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte d.d. 14 september 2020. De verdachte is recent in aanraking geweest met justitie, maar niet voor soortgelijke feiten. De rechtbank zal dit dan ook niet in het nadeel van de verdachte laten meewegen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een reclasseringsadvies over de verdachte d.d. 13 oktober 2020, waaruit volgt dat de reclassering geen risicoverhogende factoren kan duiden en dat sprake is van een gemiddeld recidiverisico. De reclassering heeft geen advies ten aanzien van interventies gegeven omdat de verdachte er voor gekozen heeft om tot aan de terechtzitting te zwijgen over zijn betrokkenheid bij de overval. Ter zitting heeft de verdachte weliswaar een verklaring afgelegd maar daarbij heeft hij zijn eigen rol dermate gebagatelliseerd dat de rechtbank daarmee in positieve zin geen rekening houdt.
De straf
Gelet op de essentiële bijdrage van de verdachte aan de overval, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een situatie van ‘samen uit, samen thuis’ zodat de verdachte dezelfde straf dient te krijgen als de medeverdachte, die wordt veroordeeld als medepleger.
Gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen om verdachte – die nog relatief jong is – ervan te weerhouden in de toekomst financiële en andere problemen op deze manier op te lossen. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank daarom naast de algemene voorwaarden ook als voorwaarde verbinden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd onder toezicht stelt van de reclassering stelt en zich houdt aan alle aanwijzingen zolang als de reclassering dat noodzakelijk acht.
Alles afwegende en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij [medewerker 1]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.405,28, te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dit bedrag bestaat uit € 155,28 aan materiële schade en € 5.250,00 aan immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de vordering ten aanzien van de materiële schade niet betwist. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman bepleit dat, indien de verdachte wordt vrijgesproken van het geweldsaspect in de zaak, de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De gevorderde reiskosten zijn geen schade die de benadeelde partij heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering. Wel kunnen de reiskosten worden aangemerkt als proceskosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘portemonnee’ en ‘pasfoto’s, rijbewijs, ID’, respectievelijk € 10,- en € 113,95, zijn namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 123,95.
Omdat de kosten op verschillende dagen zijn ontstaan, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente als volgt toewijzen:
- portemonnee à € 10,00 met ingang van 1 april 2020;
- pasfoto’s à € 15,00 met ingang van 30 juli 2020;
- identiteitskaart en rijbewijs à € 98,95 met ingang van 31 juli 2020.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.123,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover:
- ten aanzien van € 3.000,- met ingang van 30 maart 2020,
- ten aanzien van € 10,- met ingang van 1 april 2020,
- ten aanzien van € 15,- met ingang van 30 juli 2020,
- ten aanzien van € 98,95 met ingang van 31 juli 2020,
alle tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [medewerker 1] .
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 31,33 (reiskosten). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 2]

[naam] heeft zich namens [naam bedrijf 2] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.322,25, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, bestaande uit kas/kluis verschil – eigen risico € 1.000,00; postzegels € 91,00 en slachtofferopvang uitgevoerd door [naam bedrjif 3] € 2.231,25.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de post ten aanzien van de postzegels af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de postzegels niet zijn opgenomen in de tenlastelegging en evenmin uit het dossier blijkt dat de verdachte de postzegels heeft weggenomen. Voorts heeft de raadsman bepleit dat, indien de verdachte wordt vrijgesproken van het geweldsaspect in deze zaak, de benadeelde partij in de vordering ten aanzien van de psychische opvang (factuur [naam bedrjif 3] ) niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘postzegels’, ter waarde van € 91,00, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze kosten geen rechtstreekse schade door het bewezenverklaarde feit betreffen.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 3.231,25.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen, voor een bedrag van € 1.000,- met ingang van 30 maart 2020 omdat is vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Tevens zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen voor een bedrag van € 2.231,25 met ingang van 1 juni 2020 omdat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt.
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

9.De inbeslaggenomen goederen

Ter terechtzitting is door de officier van justitie een de verdachte betreffende beslaglijst overgelegd. Op deze beslaglijst stond één artikel, te weten een goudkleurige telefoon van het merk Samsung. Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte kenbaar gemaakt dat de telefoon aan de verdachte is teruggegeven. De rechtbank hoeft dus geen beslissing te nemen ten aanzien van het beslag.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 48, 49 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplichtigheid aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Vordering van de benadeelde partij [medewerker 1]
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte
hoofdelijkom tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [medewerker 1] een bedrag van
€ 3.123,95, bestaande uit € 3.000 immateriële schade en € 123,95 materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover:
- ten aanzien van € 3.000,- vanaf 30 maart 2020,
- ten aanzien van € 10,- vanaf 1 april 2020,
- ten aanzien van € 15,- vanaf 30 juli 2020,
- ten aanzien van € 98.95 vanaf 31 juli 2020,
tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [medewerker 1] ;
wijst de vordering ten aanzien van de
immateriële schadevoor het overige
af;
verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de
materiële schadevoor het overige
niet ontvankelijk;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten (zijnde reiskosten) door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 31,33, en de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
Vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte
hoofdelijkom tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam bedrijf 2] een bedrag van
€ 3.231,25,vermeerderd met de wettelijke rente daarover voor een bedrag van € 1.000,- met ingang van 30 maart 2020 en voor een bedrag van € 2.231,25 met ingang van 1 juni 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel
niet ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
De schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.123,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover:
- ten aanzien van € 3.000,- vanaf 30 maart 2020,
- ten aanzien van € 10,- vanaf 1 april 2020,
- ten aanzien van € 15,- vanaf 30 juli 2020,
- ten aanzien van € 98.95 vanaf 31 juli 2020,
tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [medewerker 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 41 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag door de verdachte en/of zijn mededaders aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag door de verdachte en/of zijn mededaders aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. van Rens, voorzitter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2020.