Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.Bewijsoverwegingen
Vooraf was ze (rechtbank: [naam vrouw verdachte] ) op de hoogte over alle zaken. Ze wist ook wat ik hierna ging doen en wat er gebeuren kan. Alles heb ik haar verteld. En zij zei OK.(..) we hadden elke dag problemen. Elke dag zei zij: we moeten dit en dat betalen.”De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de verdachte op dat moment tegen zijn schoonmoeder zou liegen.
ze hebben toch de kentekenplaat in beslag genomen, ze zeggen misschien zit vingerafdrukken nog of zo”waarop de verdachte zegt “
ja ja, we hadden handschoenen toch (…) met handschoenen toch!!”Ook hier heeft de rechtbank geen enkele aanleiding om aan te nemen dat verdachte op dat moment aan het liegen is,
toebehorendeaan [naam bedrijf 1] en [medewerker 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [medewerker 2] en [medewerker 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
5.De strafbaarheid van de verdachte
6.De strafoplegging
7.De vordering van de benadeelde partij [medewerker 1]
8.De vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 2]
9.De inbeslaggenomen goederen
10.De toepasselijke wetsartikelen
11.De beslissing
30 (dertig) maanden;
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte
hoofdelijkom tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [medewerker 1] een bedrag van
€ 3.123,95, bestaande uit € 3.000 immateriële schade en € 123,95 materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover:
immateriële schadevoor het overige
af;
materiële schadevoor het overige
niet ontvankelijk;
gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte
hoofdelijkom tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam bedrijf 2] een bedrag van
€ 3.231,25,vermeerderd met de wettelijke rente daarover voor een bedrag van € 1.000,- met ingang van 30 maart 2020 en voor een bedrag van € 2.231,25 met ingang van 1 juni 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening;
niet ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding;