ECLI:NL:RBDHA:2020:10907
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 augustus 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, conform de Dublin-verordening.
De verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting, die samen met een andere zaak plaatsvond, zijn zowel de verzoeker als zijn gemachtigde niet verschenen. De gemachtigde van de verzoeker had aangegeven dat hij niet verwachtte dat de verzoeker naar de zitting zou komen, en om die reden besloot hij zelf ook niet te verschijnen. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Na de behandeling van de zaak ter zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank al op het beroep had beslist in een andere zaak (NL20.13111). Hierdoor was er geen mogelijkheid meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. P.J.M. Mol, in aanwezigheid van de griffier mr. T.R. Oosterhoff - Vos, en is bekendgemaakt op 13 augustus 2020. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.