ECLI:NL:RBDHA:2020:10906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
09/177270-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewapende overval met geweld en bedreiging

Op 30 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op een filiaal van [naam bedrijf] in Monster op 30 maart 2020. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, heeft samen met een of meer anderen de overval gepleegd, waarbij geweld en bedreiging met geweld zijn gebruikt tegen medewerkers van de winkel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders, gewapend met messen, de winkel binnendrongen en de medewerkers onder dwang hebben gedwongen om de kluis te openen. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij betrokken was bij de overval en dat hij de lichtgetinte man was die zijn capuchon over zijn gezicht droeg. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, rekening houdend met zijn jonge leeftijd en het ontbreken van relevante documentatie. Daarnaast heeft de rechtbank schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [medewerker 1] en [naam bedrijf 2]. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, met inachtneming van de omstandigheden van de zaak en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/177270-20
Datum uitspraak: 30 oktober 2020
Tegenspraak
Vonnis
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. H.M.G. Peters naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 maart 2020 te Monster, gemeente Westland, in het filiaal van [naam bedrijf] aan de [straatnaam] aldaar, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
drie, althans een of meerdere kassalade(s) met inhoud en/of een hoeveelheid muntrollen en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf] en/of [medewerker 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van
geweld en/of bedreiging met geweld tegen [medewerker 2] en/of [medewerker 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of
andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hieruit bestond(en) dat hij,
verdachte en/of zijn mededader(s):
- donker gekleed en/of met een capuchon over het hoofd en/of met gezichtsbedekkende kleding voornoemd winkelbedrijf is/zijn binnen gedrongen en/of
- twee, althans een of meerdere mes(sen), althans (een) (scherp(e) en/of puntig(e)) voorwerp(en) in de richting van die [medewerker 2] en/of [medewerker 1] heeft/hebben gewezen, althans zichtbaar voor die [medewerker 2] en/of [medewerker 1] twee, althans een of meerdere mes(sen), althans (een) (scherp(e) en/of puntig(e)) voorwerp(en) bij zich heeft/hebben gedragen, en/of
- die [medewerker 1] en/of [medewerker 2] heeft/hebben beetgepakt en/of meegenomen naar het magazijn en/of
- tegen die [medewerker 1] (meermalen) (op dwingende en/of dreigende toon) heeft/hebben gezegd “maak de kluis open” en/of “maak open” en/of
- tegen die [medewerker 2] en/of [medewerker 1] (op dwingende en/of dreigende toon) heeft/hebben gezegd dat zij op haar/hun buik op de grond moest(en) gaan liggen en/of
- de handen van die [medewerker 2] en/of [medewerker 1] heeft/hebben vastgebonden met tie-wraps;

3.Bewijsoverwegingen

3.1.
Inleiding
Op 30 maart 2020, de eerste dag dat de werknemers van de [naam bedrijf] te Monster extra vroeg beginnen om achterstallige werkzaamheden te verrichten in de winkel, betreden [medewerker 1] en [medewerker 2] iets voor 7:00 uur in de ochtend de winkel. Op het moment dat [medewerker 1] en [medewerker 2] de deur achter zich willen sluiten, wordt de deur met kracht open geduwd. Twee mannen met zwartkleurige kleding (een lichtgetinte man met een capuchon over zijn gezicht en een donkergetinte man met een zwart mondkapje met daarop een opdruk van witte tanden) dringen met een mes in hun hand de winkel binnen. [medewerker 1] en [medewerker 2] worden meegenomen naar het magazijn waar de kluizen staan. Tegen [medewerker 1] wordt gezegd: ‘Maak de kluis open.’. [medewerker 2] moet op haar buik op de grond gaan liggen. Nadat [medewerker 1] de bovenste kluis heeft opengemaakt en de code voor de onderste kluis heeft ingetoetst, moet ook [medewerker 1] – in afwachting van het tijdslot op de onderste kluis – op de grond gaan liggen. Van zowel [medewerker 1] als [medewerker 2] worden de handen vastgebonden met tie-wraps. Na tien minuten piept het slot van de onderste kluis, hetgeen betekent dat de cijfercode voor de tweede keer ingevoerd moet worden. Om de code in te kunnen voeren, wordt [medewerker 1] van de grond getild en moet zij naar de kluis toelopen. Als het cijferslot blokkeert vanwege het intoetsen van de verkeerde cijfers, en [medewerker 1] kenbaar maakt dat nogmaals 10 minuten gewacht moet worden voor een volgende poging, verlaten de mannen via de voordeur de winkel. Eenmaal buiten lopen zij naar de vluchtauto waar de medeverdachte klaar zit om naar Den Helder te rijden.
Bij deze overval hebben de daders drie kassalades met inhoud, diverse muntrollen en de portemonnee uit de handtas van [medewerker 1] meegenomen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij betrokken was bij de overval en dat hij de lichtgetinte man was die zijn capuchon over zijn gezicht droeg.
3.2.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft het tenlastegelegde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsvrouw geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal “Myiagros”, van de politie eenheid Den Haag, district Westland – Delft (doorgenummerde pagina’s 1 t/m 793).
. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 16 oktober 2020;
. Het proces-verbaal van aangifte van [medewerker 1] , op 30 maart 2020 (p. 223 - 226);
. Het proces-verbaal van aangifte namens [naam bedrijf] , gedaan door [aangever] , op 2 april 2020 (p. 216 – 222).
3.3.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op 30 maart 2020 te Monster, gemeente Westland, in het filiaal van [naam bedrijf] aan de [straatnaam] aldaar, tezamen en in vereniging met een ander
drie kassalades met inhoud en een hoeveelheid muntrollen en een portemonnee met inhoud,
toebehorendeaan [naam bedrijf] en [medewerker 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [medewerker 2] en [medewerker 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hieruit bestonden dat hij, verdachte en zijn mededader:
- donker gekleed en met een capuchon over het hoofd en/of met gezichtsbedekkende kleding voornoemd winkelbedrijf zijn binnen gedrongen en
- met twee messen, in de richting van die [medewerker 2] en [medewerker 1] hebben gewezen, en
- die [medewerker 1] en [medewerker 2] hebben beetgepakt en meegenomen naar het magazijn en
- tegen die [medewerker 1] meermalen ) hebben gezegd “maak de kluis open” en “maak open” en
- tegen die [medewerker 2] en [medewerker 1] hebben gezegd dat zij op hun buik op de grond moesten gaan liggen en
- de handen van die [medewerker 2] en [medewerker 1] hebben vastgebonden met tie-wraps;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 47 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van maximaal 12-18 maanden op te leggen. Indien de rechtbank oplegging van bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, heeft zij verzocht het onvoorwaardelijke strafdeel niet groter te laten zijn dan 12-14 maanden. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte veel spijt heeft van wat hij heeft gedaan, dit nimmer meer zal gebeuren, hij een goede toekomst heeft en dat hij zeer betrokken ouders heeft die hem ook duidelijk hebben gemaakt dat zijn gedrag ontoelaatbaar is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een overval op de [naam bedrijf] . De verdachte en de mededader zijn, volledig gehuld in het zwart en vermomd met een capuchon over het hoofd en de ander met gezichtsbedekkende kleding, bewapend met een mes de [naam bedrijf] binnengedrongen. De medewerkers werd op gebiedende wijze duidelijk gemaakt dat zij mee moesten naar de kluis en dat de kluis opengemaakt moest worden. Voorts heeft de verdachte en zijn mededader de slachtoffers vastgebonden en in hun werkomgeving van hun vrijheid beroofd. Dat de verdachte naar eigen zeggen geen geweld wilde gebruiken konden de slachtoffers niet weten, zeker niet omdat de verdachte en zijn mededader met messen in de aanslag de winkel binnen kwamen.
Het spreekt voor zich dat een overval een bijzonder nare en angstige ervaring is voor de slachtoffers, waar zij nog gedurende langere tijd last van kunnen hebben. Zo blijkt uit de slachtofferverklaring van [medewerker 1] dat zij nog steeds in angst leeft, dat ze bang is om de winkel te openen en te sluiten, dat ze wantrouwend is naar de andere mensen en dat zij bang is om de poortdeur te openen als zij alleen thuis is.
Door te handelen zoals verdachte heeft gehandeld, heeft hij niet alleen de slachtoffers van de overval rechtstreeks geraakt, maar ook bij de inwoners van Monster een gevoel van onveiligheid veroorzaakt. De verdachte heeft hier niet bij stil gestaan. Hem ging het alleen maar om het geld. De rechtbank rekent dit de verdachte ernstig aan.
Strafblad
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte d.d. 14 september 2020. Hieruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten in aanraking is gekomen met justitie, en dat zijn eerdere justitiecontact plaatsvond toen hij minderjarig was.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een reclasseringsadvies over de verdachte d.d. 13 oktober 2020, waaruit volgt dat de reclassering niet kan inschatten wat het risico op recidive en letselschade is, omdat de verdachte zich tot aan de terechtzitting ten aanzien van het delict op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een reclasseringsadvies over de verdachte d.d. 9 juli 2020, waaruit volgt dat de reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. De rechtbank weegt in positieve zin mee dat de verdachte ter zitting openheid van zaken heeft gegeven en in die zin – ook tegenover de slachtoffers – uiteindelijk enigszins zijn verantwoordelijkheid heeft genomen.
De straf
Gelet op de ernst van het feit niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen om verdachte – die nog relatief jong is – ervan te weerhouden in de toekomst financiële en andere problemen op deze manier op te lossen. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank daarom naast de algemene voorwaarden ook als voorwaarde verbinden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd onder toezicht stelt van de reclassering stelt en zich houdt aan alle aanwijzingen zolang als de reclassering dat noodzakelijk acht.
Alles afwegende en gelet op wat in vergelijkbare gevallen doorgaans wordt opgelegd, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, passend en geboden.

7.De vordering van de benadeelde partij [medewerker 1]

heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.405,28, te vermeerderen met de wettelijke rente en met het verzoek de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Dit bedrag bestaat uit € 155,28 aan materiële schade en € 5.250,00 aan immateriële schade.
7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de vordering ten aanzien van de materiële schade niet betwist. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsvrouw bepleit dat in het door de benadeelde partij aangehaalde voorbeeld gebruik is gemaakt van vuurwapens, terwijl in deze zaak sprake is geweest van messen. De raadsvrouw heeft verzocht het toe te wijzen bedrag aan immateriële schadevergoeding om die reden te matigen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De gevorderde reiskosten zijn geen schade die de benadeelde partij heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering. Wel kunnen de reiskosten worden aangemerkt als proceskosten die de benadeelde partij in verband met de vordering heeft gemaakt.
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten ‘portemonnee’ en ‘pasfoto’s, rijbewijs, ID’, respectievelijk € 10,- en € 113,95, zijn namens de verdachte niet betwist en door/namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 123,95.
Omdat de kosten op verschillende dagen zijn ontstaan, zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente als volgt toewijzen:
- portemonnee à € 10,00 met ingang van 1 april 2020;
- pasfoto’s à € 15,00 met ingang van 30 juli 2020;
- identiteitskaart en rijbewijs à € 98,95 met ingang van 31 juli 2020.
Immateriële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2020 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.123,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover:
- ten aanzien van € 3.000,- met ingang van 30 maart 2020,
- ten aanzien van € 10,- met ingang van 1 april 2020,
- ten aanzien van € 15,- met ingang van 30 juli 2020,
- ten aanzien van € 98,95 met ingang van 31 juli 2020,
alle tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [medewerker 1] .
Proceskosten
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op € 31,33 (reiskosten). Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

8.De vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 2]

[naam] heeft zich namens [naam bedrijf 2] als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.322,25, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, bestaande uit kas/kluis verschil – eigen risico € 1.000,00; postzegels € 91,00 en slachtoffer opvang uitgevoerd door [naam bedrijf 3] € 2.231,25.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de post ten aanzien van de postzegels af te wijzen, dan wel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de postzegels niet zijn opgenomen in de tenlastelegging en evenmin uit het dossier blijkt dat de verdachte de postzegels heeft weggenomen. Voor het overige heeft zij de vordering niet betwist.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘postzegels’, ter waarde van € 91,00, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze kosten geen rechtstreekse schade door het bewezenverklaarde feit betreffen.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van € 3.231,25.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen, voor een bedrag van € 1.000,- met ingang van 30 maart 2020 omdat is vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan. Tevens zal de rechtbank de gevorderde wettelijke rente toewijzen voor een bedrag van € 2.231,25 met ingang van 1 juni 2020 omdat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt.

9.De inbeslaggenomen goederen

9.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden verbeurdverklaard, dat het onder 8 genummerde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer en dat de onder 3, 5, 7 en 9 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de verdachte.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de verbeurdverklaring van de kabelbinders (nummer 1 op de beslaglijst) maakt de raadsvrouw geen bezwaar. Ten aanzien van de slotentrekker (nummer 8 op de beslaglijst) bepleit de raadsvrouw dat deze niet bij de verdachte of in zijn auto is aangetroffen, maar in de schuur of bij hem thuis. Uit het dossier blijkt niet dat de slotentrekker is gebruikt bij dit strafbare feit, zodat er geen aanleiding is de slotentrekker te onttrekken aan het verkeer. Ten aanzien van de overige goederen heeft zij bepleit dat deze terug kunnen naar de verdachte.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met betrekking tot dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 3, 5, 7 en 9 genummerde voorwerpen.
Ten aanzien van het onder 8 genummerde voorwerp, de slotentrekker, overweegt de rechtbank dat er geen verband bestaat tussen het delict en het voorwerp en dat het ongecontroleerde bezit daarvan niet in strijd is met de wet of het algemeen belang. Derhalve zal ook de slotentrekker aan de verdachte worden teruggegeven.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.3 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
30 (dertig) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Vordering van de benadeelde partij [medewerker 1]
wijstde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte
hoofdelijkom tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [medewerker 1] een bedrag van
€ 3.123,95, bestaande uit € 3.000 immateriële schade en € 123,95 materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover:
- ten aanzien van € 3.000,- vanaf 30 maart 2020,
- ten aanzien van € 10,- vanaf 1 april 2020,
- ten aanzien van € 15,- vanaf 30 juli 2020,
- ten aanzien van € 98.95 vanaf 31 juli 2020,
tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [medewerker 1] ;
wijst de vordering ten aanzien van de
immateriële schadevoor het overige
af;
verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de
materiële schadevoor het overige
niet ontvankelijk;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten (zijnde reiskosten) door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 31,33, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
Vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte
hoofdelijkom tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam bedrijf 2] een bedrag van
€ 3.231,25,vermeerderd met de wettelijke rente daarover voor een bedrag van € 1.000,- met ingang van 30 maart 2020 en voor een bedrag van € 2.231,25 met ingang van 1 juni 2020, tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel
niet ontvankelijkis in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
De schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.123,95, vermeerderd met de wettelijke rente daarover:
- ten aanzien van € 3.000,- vanaf 30 maart 2020,
- ten aanzien van € 10,- vanaf 1 april 2020,
- ten aanzien van € 15,- vanaf 30 juli 2020,
- ten aanzien van € 98.95 vanaf 31 juli 2020,
tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [medewerker 1] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 41 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag door de verdachte en/of zijn mededaders aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag door de verdachte en/of zijn mededaders aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: bouwmateriaal, kabelbinders;
gelast de teruggave aan de verdachte van de op de beslaglijst onder 3, 5, 7, 8 en 9 genummerde voorwerpen, te weten: schoenen van het merk Armani, iPhone, USB-stick, slotentrekker en een filmcamera.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. van Rens, voorzitter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C. de Beer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2020.