ECLI:NL:RBDHA:2020:10903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2020
Publicatiedatum
30 oktober 2020
Zaaknummer
09/172672-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling voor mishandeling na confrontatie met aangever

Op 30 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 18 juni 2020 in 's-Gravenhage, waarbij de verdachte en de aangever in een confrontatie verwikkeld raakten. De aangever verklaarde dat de verdachte hem met een hamer had geslagen, terwijl de verdachte betoogde dat hij zich enkel verdedigde tegen de agressie van de aangever. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot doodslag, waardoor de verdachte op dat punt werd vrijgesproken. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk de aangever had mishandeld door hem te slaan en te bijten. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank verwierp dit verweer, omdat de situatie niet meer als een noodweersituatie kon worden beschouwd op het moment dat de verdachte de aangever begon te bijten. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vijftien dagen op, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/172672-20
Datum uitspraak: 30 oktober 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Ter Apel.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.K. Schoep en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. T. Kocabas naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 18 juni 2020 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam aangever] opzettelijk van het leven te beroven meermalen, althans eenmaal, met een hamer, althans een hard voorwerp, in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam aangever] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2020 te ‘s-Gravenhage, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal, met een hamer, althans een hard voorwerp, in/op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam aangever] heeft
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 18 juni 2020 te 's-Gravenhage [naam aangever] heeft mishandeld door die [naam aangever] (meermalen) in de/een arm(en), in ieder geval in het lichaam, te bijten en/of (meermalen) in het gezicht en/of op het hoofd en/of op het lichaam te slaan;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Beoordeling van de tenlastelegging

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het letsel van de aangever past bij zijn verklaring dat hij door de verdachte met een hamer is geslagen. De verklaring van de verdachte dat, toen hij de woning van de aangever verliet, de aangever geen enkele verwonding had, is wat hem betreft volstrekt niet aannemelijk geworden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat de aangever de boel bij elkaar liegt, want de aangever was juist de agressor. Hij kwam met een hamer op de verdachte af en de verdachte heeft zich alleen maar verdedigd. De lezing van de verdachte wordt niet weerlegd door de bewijsmiddelen. Het openbaar ministerie heeft niets gedaan om de derde persoon, die ook aanwezig was, op te sporen. Dit terwijl zijn verklaring over wat er gebeurd is essentieel is.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte zich heeft verdedigd tegen de aanval van de aangever en dat zijn verdediging proportioneel is geweest. Ten aanzien van dit feit moet volgens de raadsman ontslag van rechtsvervolging volgen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op 18 juni 2020 heeft in de woning van aangever een confrontatie plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangever. Allebei verklaren zij dat daarbij een hamer is gehanteerd.
Volgens de aangever heeft de verdachte hem aangevallen met een hamer. Dit scenario vindt steun in de omstandigheid dat de aangever ernstige verwondingen aan hoofd en been had die kunnen zijn veroorzaakt door het slaan met een hamer.
Volgens de verdachte viel de aangever hem aan met een hamer. Toen de verdachte via het raam van de eerste verdieping de woning naar buiten sprong, had de aangever volgens de verdachte nog geen enkele verwonding. De aangever heeft daarna of zichzelf verwond of de derde, ook in de woning aanwezige, persoon heeft dat gedaan. Tegen het scenario van de verdachte pleit dat de buurvrouw die zag dat de verdachte uit het raam van de eerste verdieping van de woning van de aangever sprong, bij de aangever heeft aangebeld en hem toen onder het bloed aantrof. Voorts werd door omstanders op straat gezien dat de verdachte zelf onder het bloed zat, maar uit het dossier blijkt niet dat hij toen ook zelf gewond was.
In de woning van de aangever is een klauwhamer aangetroffen. Hierop is een kleine hoeveelheid bloed van zowel de aangever als de verdachte aangetroffen. Het bloed van de verdachte bevond zich op de kop van de hamer en op het middenstuk van het handvat. Het bloed van de aangever zat eveneens op het midden van het handvat en daarnaast op het uiteinde van het handvat.
De rechtbank constateert, ervan uitgaande dat dit de hamer is waarover beide partijen verklaren, dat deze bevindingen noch bij het scenario van aangever, noch bij het scenario van de verdachte passen. In beide scenario’s zou immers het bloed van de aangever op de kop van de hamer moeten worden aangetroffen. Volgens de aangever is hij immers door de verdachte daarmee geslagen en volgens de verdachte heeft de aangever na zijn vertrek of zichzelf verwondt of is hij door de derde persoon geslagen.
De rechtbank constateert voorts dat een zekere [naam] , die volgens zowel de aangever als de verdachte in de woning aanwezig was ten tijde van het incident en die licht op de zaak had kunnen werpen, niets heeft verklaard omdat hij niet is gevonden.
Onder deze omstandigheden, waarbij niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld op welke wijze de aangever zijn verwondingen heeft opgelopen, moet de verdachte het voordeel van de twijfel krijgen en moet hij worden vrijgesproken van feit 1.
Ten aanzien van feit 2
Uit de verklaring van zowel de aangever als de verdachte blijkt dat tussen hen sprake is geweest van een confrontatie. De verdachte heeft verklaard dat de aangever hem dreigde te slaan met de hamer, dat hij toen ingreep, de aangever vastpakte en tegen de grond werkte. Toen de aangever op de grond lag, heeft [naam] de hamer afgepakt. Daarna zijn de aangever en de verdachte elkaar gaan slaan. [1] De aangever heeft verklaard dat, toen de verdachte hem niet meer kon slaan, hij hem ineens begon te bijten. De verdachte begon hem in zijn linker bovenarm te bijten om vervolgens door te bijten in zijn linker onderarm. [2] Tegenover de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat het klopt dat hij de aangever heeft gebeten, maar dat de aangever hem eerst heeft gebeten op zijn rug. [3] Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat bij de aangever sprake is van bijtwonden in de armen. [4] Het gaat hierbij om twee duidelijke bijtwonden op de linker boven- en onderarm van de aangever. [5]
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever heeft geslagen en gebeten.
Noodweer verweer
De verdediging heeft, zoals gezegd, een noodweer verweer gevoerd ten aanzien van feit 2. Nu het gaat om een mishandeling, zou een geslaagd beroep op noodweer leiden tot vrijspraak.
Als de rechtbank uit gaat van de juistheid van de verklaring van de verdachte, dan moet geconstateerd worden dat de verdachte zeer adequaat heeft gereageerd op de dreiging die naar zijn zeggen van de aangever uitging. Hij heeft de aangever vastgepakt en tegen de grond gewerkt en toen heeft [naam] de hamer weggepakt. Daarmee was naar het oordeel van de rechtbank een einde gekomen aan de noodweersituatie. Wat daarna volgde, was een gelijkwaardige confrontatie tussen de verdachte en de aangever waarbij over en weer geslagen werd. Zelfs als de rechtbank ervan uitgaat dat ook in die situatie de verdachte zich (nog) mocht verdedigen, dan is het tot tweemaal toe fors bijten in de blote arm van de aangever niet aan te merken als een proportionele verdediging. Daarbij weegt mee dat indien de aangever de verdachte vlak daarvoor een keer in de rug zou hebben gebeten, niet gebleken is dat de verdachte, die op dat moment een T-shirt droeg, daardoor enig letsel heeft opgelopen.
Het beroep op noodweer wordt, gelet op het voorgaande, verworpen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
hij op of omstreeks 18 juni 2020 te 's-Gravenhage [naam aangever] heeft mishandeld door die [naam aangever] meermalen in een arm te bijten en meermalen te slaan;

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de door hem bepleite vrijspraak en ontslag van rechtsvervolging, geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de op te leggen straf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft de aangever tijdens een onderlinge confrontatie geslagen en twee keer fors in de arm gebeten. Op zichzelf rechtvaardigt dat, ook indien sprake is van iemand die, zoals de verdachte, hier in Nederland geen strafblad heeft, een werkstraf van enige omvang.
Verdachte is echter illegaal in Nederland en heeft inmiddels 110 dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank, in plaats van die werkstraf, een gevangenisstraf opleggen van na te melden duur. Die straf is, gelet op de vrijspraak van feit 1, aanzienlijk lager dan de straf die de officier van justitie had gevorderd.

7.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen straf is gegrond op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens geldt.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
mishandeling
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
VIJFTIEN (15) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.C.J. Vriend, voorzitter,
mr. E.A.G.M. van Rens, rechter,
mr. L. Kelkensberg, rechter,
in tegenwoordigheid van mr C. de Beer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 oktober 2020.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van de terechtzitting van 16 oktober 2020 voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte op dit punt.
2.Proces-verbaal van aangifte van [naam aangever] d.d. 18 juni 2020, p. 36
3.Proces-verbaal van verhoor door de rechter-commissaris in strafzaken d.d. 3 juli 2020, punt 10
4.Een schriftelijk stuk, proces-verbaal onderzoek Marteau, PL1500-2020176176, districtsrecherche Den Haag Centrum, p. 60
5.Een schriftelijk stuk, te weten een foto, proces-verbaal onderzoek Marteau, PL1500-2020176176, districtsrecherche Den Haag Centrum, p. 40 en 41