3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 18 juni 2020 heeft in de woning van aangever een confrontatie plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangever. Allebei verklaren zij dat daarbij een hamer is gehanteerd.
Volgens de aangever heeft de verdachte hem aangevallen met een hamer. Dit scenario vindt steun in de omstandigheid dat de aangever ernstige verwondingen aan hoofd en been had die kunnen zijn veroorzaakt door het slaan met een hamer.
Volgens de verdachte viel de aangever hem aan met een hamer. Toen de verdachte via het raam van de eerste verdieping de woning naar buiten sprong, had de aangever volgens de verdachte nog geen enkele verwonding. De aangever heeft daarna of zichzelf verwond of de derde, ook in de woning aanwezige, persoon heeft dat gedaan. Tegen het scenario van de verdachte pleit dat de buurvrouw die zag dat de verdachte uit het raam van de eerste verdieping van de woning van de aangever sprong, bij de aangever heeft aangebeld en hem toen onder het bloed aantrof. Voorts werd door omstanders op straat gezien dat de verdachte zelf onder het bloed zat, maar uit het dossier blijkt niet dat hij toen ook zelf gewond was.
In de woning van de aangever is een klauwhamer aangetroffen. Hierop is een kleine hoeveelheid bloed van zowel de aangever als de verdachte aangetroffen. Het bloed van de verdachte bevond zich op de kop van de hamer en op het middenstuk van het handvat. Het bloed van de aangever zat eveneens op het midden van het handvat en daarnaast op het uiteinde van het handvat.
De rechtbank constateert, ervan uitgaande dat dit de hamer is waarover beide partijen verklaren, dat deze bevindingen noch bij het scenario van aangever, noch bij het scenario van de verdachte passen. In beide scenario’s zou immers het bloed van de aangever op de kop van de hamer moeten worden aangetroffen. Volgens de aangever is hij immers door de verdachte daarmee geslagen en volgens de verdachte heeft de aangever na zijn vertrek of zichzelf verwondt of is hij door de derde persoon geslagen.
De rechtbank constateert voorts dat een zekere [naam] , die volgens zowel de aangever als de verdachte in de woning aanwezig was ten tijde van het incident en die licht op de zaak had kunnen werpen, niets heeft verklaard omdat hij niet is gevonden.
Onder deze omstandigheden, waarbij niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld op welke wijze de aangever zijn verwondingen heeft opgelopen, moet de verdachte het voordeel van de twijfel krijgen en moet hij worden vrijgesproken van feit 1.
Uit de verklaring van zowel de aangever als de verdachte blijkt dat tussen hen sprake is geweest van een confrontatie. De verdachte heeft verklaard dat de aangever hem dreigde te slaan met de hamer, dat hij toen ingreep, de aangever vastpakte en tegen de grond werkte. Toen de aangever op de grond lag, heeft [naam] de hamer afgepakt. Daarna zijn de aangever en de verdachte elkaar gaan slaan.De aangever heeft verklaard dat, toen de verdachte hem niet meer kon slaan, hij hem ineens begon te bijten. De verdachte begon hem in zijn linker bovenarm te bijten om vervolgens door te bijten in zijn linker onderarm.Tegenover de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat het klopt dat hij de aangever heeft gebeten, maar dat de aangever hem eerst heeft gebeten op zijn rug.Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat bij de aangever sprake is van bijtwonden in de armen.Het gaat hierbij om twee duidelijke bijtwonden op de linker boven- en onderarm van de aangever.
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangever heeft geslagen en gebeten.
Noodweer verweer
De verdediging heeft, zoals gezegd, een noodweer verweer gevoerd ten aanzien van feit 2. Nu het gaat om een mishandeling, zou een geslaagd beroep op noodweer leiden tot vrijspraak.
Als de rechtbank uit gaat van de juistheid van de verklaring van de verdachte, dan moet geconstateerd worden dat de verdachte zeer adequaat heeft gereageerd op de dreiging die naar zijn zeggen van de aangever uitging. Hij heeft de aangever vastgepakt en tegen de grond gewerkt en toen heeft [naam] de hamer weggepakt. Daarmee was naar het oordeel van de rechtbank een einde gekomen aan de noodweersituatie. Wat daarna volgde, was een gelijkwaardige confrontatie tussen de verdachte en de aangever waarbij over en weer geslagen werd. Zelfs als de rechtbank ervan uitgaat dat ook in die situatie de verdachte zich (nog) mocht verdedigen, dan is het tot tweemaal toe fors bijten in de blote arm van de aangever niet aan te merken als een proportionele verdediging. Daarbij weegt mee dat indien de aangever de verdachte vlak daarvoor een keer in de rug zou hebben gebeten, niet gebleken is dat de verdachte, die op dat moment een T-shirt droeg, daardoor enig letsel heeft opgelopen.
Het beroep op noodweer wordt, gelet op het voorgaande, verworpen.