ECLI:NL:RBDHA:2020:10896

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7940
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering erkenning beroepskwalificaties advocaat op basis van Luxemburgse inschrijving

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 oktober 2020, werd het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser, die de Nederlandse nationaliteit heeft en diverse juridische diploma's heeft behaald, verzocht om erkenning van zijn beroepskwalificaties als advocaat op basis van zijn inschrijving als 'avocat' in Luxemburg. De rechtbank oordeelde dat de kwalificatie van eiser als 'avocat' (produit infini) niet voldeed aan de vereisten voor erkenning in Nederland, waar de inschrijving als 'avocat à la Cour' (produit fini) noodzakelijk is. De rechtbank stelde vast dat eiser niet geslaagd was voor het eindexamen dat vereist is voor volledige inschrijving in Luxemburg, en dat zijn kwalificaties daarom niet gelijkwaardig waren aan die van een onvoorwaardelijk ingeschreven advocaat in Nederland. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de erkenning van de beroepskwalificaties niet in strijd was met de relevante EU-richtlijnen, waaronder de Diplomarichtlijn en de Vestigingsrichtlijn, en dat er geen schending was van het recht op vrij verkeer van werknemers volgens het VwEU. Eiser kan zich wel voorwaardelijk laten inschrijven op het Nederlandse tableau, maar voldoet niet aan de eisen voor onvoorwaardelijke inschrijving.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7940

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] ( [Land] ), eiser

en

de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, verweerder

(gemachtigde: mr. M.E. Veenboer).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om erkenning van de beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties (Algemene wet) voor het gereglementeerd beroep advocaat afgewezen.
Bij besluit van 13 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2020.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en is in het bezit van een bachelor- en masterdiploma Nederlands recht (met civiel effect) en een masterdiploma Recht en Onderneming. Na het behalen van zijn Nederlandse rechtendiploma’s heeft eiser op 4 mei 2011 een masterdiploma Europees recht behaald aan de Université Panthéon-Assas (Paris II) te Frankijk. Daarna heeft eiser op 26 juni 2014 een aanvullende opleiding in het Luxemburgse recht (Cours complémentaire en droit Luxembourgeois) afgerond. Op basis daarvan is hij op 24 september 2015 als ‘avocat’, op een daartoe bestemde lijst II, toegelaten tot de Luxemburgse Orde van Advocaten (Ordre des avocats Barreau de Luxembourg). Om te kunnen worden ingeschreven als ‘avocat à la Cour’, op lijst I, heeft eiser volgens het nationale opleidingsstelsel voor advocaten in Luxemburg een verplichte tweejarige beroepsstage gevolgd. Eiser heeft daarvoor naast zijn werkzaamheden onder begeleiding van een patroon verplichte cursussen gevolgd en vakken behaald, maar is niet geslaagd voor het algemene onderdeel van het ter afronding van de beroepsopleiding verplicht gestelde eindexamen. Eiser is daarom niet ingeschreven als ‘avocat à la Cour’ op het Luxemburgse tableau (Barreau de Luxembourg).
1.2
Eiser beoogt op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Advocatenwet onvoorwaardelijk te worden ingeschreven als advocaat op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten (het Nederlandse tableau) en heeft daarom verzocht om erkenning van zijn beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet en – voor advocaten – nader geregeld in de Regeling erkenning EU-beroepskwalificaties advocatuur (Regeling).
2.1
Bij het primaire besluit is het verzoek om erkenning van de beroepskwalificaties voor advocaat afgewezen, omdat eiser op grond van artikel 6 van de Algemene wet niet over de Luxemburgse opleidingstitel beschikt, die verplicht wordt gesteld aan de uitoefening van het beroep van advocaat aldaar. Omdat eiser geen bewijs kan overleggen dat hij de Luxemburgse beroepsopleiding voor advocaten heeft afgerond, kunnen de beroepskwalificaties voor advocaat in Nederland niet worden erkend.
2.2
Naar aanleiding van het bezwaar van eiser heeft verweerder nader onderzoek gedaan. Informatie van de Luxemburgse Orde van Advocaten wijst uit dat op lijst I van het Luxemburgse tableau de volledig bevoegde advocaten, de ‘avocats à la Cour’ staan ingeschreven, terwijl op lijst II de (nog) niet geheel bevoegde advocaten, die zich als ‘avocat’ mogen afficheren, zijn ingeschreven. Pas als eiser het eindexamen met goed gevolg heeft afgelegd kan hij worden ingeschreven als ‘avocat à la Cour’ op lijst I en is hij volledig bevoegd advocaat, oftewel ‘produit fini’, vergelijkbaar met de in Nederland onvoorwaardelijk op het tableau ingeschreven advocaat.
Omdat eiser niet voldoet aan de Luxemburgse beroepskwalificaties voor advocaat is de afwijzing van eisers verzoek om erkenning van zijn beroepskwalificaties bij het bestreden besluit gehandhaafd. Door verweerder is aanvullend overwogen dat pas indien eiser ‘produit fini’ is verweerder beziet in hoeverre de Luxemburgse beroepsopleiding inhoudelijk vergelijkbaar is met de Nederlandse beroepsopleiding en of er sprake is van deficiënties die kunnen worden weggenomen door het met goed gevolg afleggen proeve van bekwaamheid (aan de Radboud Universiteit, Nijmegen).
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert, evenals in bezwaar, aan dat het kunnen voeren van de titel ‘avocat’ in Luxemburg voldoende is om op basis van een erkenning van beroepskwalificaties te kunnen worden ingeschreven als advocaat op het Nederlandse tableau. De weigering om zijn Luxemburgse beroepskwalificaties te erkennen is in strijd met Richtlijn 2005/36/EG [1] (de Diplomarichtlijn) en Richtlijn 98/5/EG [2] (de Vestigingsrichtlijn), alsook met primair EU-recht inzake het recht op vrij verkeer van werknemers, in bijzonder de artikelen 45 en 49 van het Verdrag inzake de werking van de EU (VwEU). Op hetgeen is aangevoerd zal de rechtbank in het hiernavolgende ingaan.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De toepasselijke wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verweerder terecht heeft geweigerd om eisers beroepskwalificaties voor advocaat te erkennen. De vraag die partijen daarbij verdeeld houdt is of de kwalificatie van eiser als ‘avocat’, in plaats van ‘avocat à la Cour’, voldoende is om in aanmerking te komen voor erkenning van de beroepskwalificaties voor het gereglementeerde beroep advocaat en de onvoorwaardelijke inschrijving van eiser als advocaat op het Nederlandse tableau.
6.2
Niet in geschil is dat eiser, die sinds 24 september 2015 op het Luxemburgse tableau als ‘avocat’ staat ingeschreven, niet is geslaagd voor het algemene onderdeel van het eindexamen. Evenmin is in geschil dat eiser ten gevolge daarvan de Luxemburgse beroepsopleiding niet heeft voltooid en niet is ingeschreven als ‘avocat à la Cour’.
Vestigingsrichtlijn
6.3
Eiser voert aan dat de weigering van de erkenning van zijn beroepskwalificaties in strijd is met de Vestigingsrichtlijn.
6.4
De rechtbank overweegt dat de Vestigingsrichtlijn tot doel heeft het vergemakkelijken van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat, onder de oorspronkelijke beroepstitel (‘home title’), in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie werd verworven. De rechtbank stelt vast dat eisers verzoek ziet op de erkenning van zijn beroepskwalificaties zoals bedoeld in artikel 5 van de Algemene Wet, waarmee hij conform artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Advocatenwet kan verzoeken om inschrijving als advocaat in Nederland, en niet op het werken onder de oorspronkelijke beroepstitel, zoals nader geregeld in paragraaf 2b (artikelen 16h en verder) van de Advocatenwet. Om die reden kan eisers betoog dat de weigering van de erkenning van zijn beroepskwalificaties in strijd is met de Vestigingsrichtlijn, al niet slagen.
6.5
Daargelaten dat door eiser om erkenning van zijn beroepskwalificaties is verzocht en niet om vestiging onder de oorspronkelijke beroepstitel, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet onder de reikwijdte valt van artikel 1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vestigingsrichtlijn omdat uit de considerans van de richtlijn blijkt dat deze ziet op de in een lidstaat volledig gekwalificeerde beroepsbeoefenaar, in casu ‘avocat à la Cour’. Dat uit artikel 1, tweede lid, onder a, van de Vestigingsrichtlijn kan worden afgeleid dat onder ‘advocaat’ in Luxemburg wordt verstaan ‘avocat’, maakt het voorgaande niet anders. De rechtbank volgt daarbij, voor zover relevant, de toelichting van verweerder in het verweerschrift dat in de systematiek van de Vestigingsrichtlijn is gekozen voor het bezigen van de verzamelnaam ‘avocat’ zodat, zoals in het geval van Luxemburg, in de Vestigingsrichtlijn niet de op zes verschillende lijsten gepubliceerde advocaten met verschillende duidingen behoeven te worden opgenomen. Om die reden kan eiser, voor zover van belang, ook niet onder zijn oorspronkelijke beroepstitel het beroep van advocaat in Nederland uitoefenen.
Diplomarichtlijn
6.6
Eiser voert daarnaast aan dat de weigering van de erkenning van zijn beroepskwalificaties in strijd is met de Diplomarichtlijn.
6.7
De rechtbank overweegt dat de Algemene wet en de Regeling uitvoering geven aan de implementatie van de Diplomarichtlijn (2005/36/EG) en de wijziging daarvan in de Beroepskwalificatierichtlijn (2013/55) [3] . Gesteld noch gebleken is dat die implementatie niet op de juiste wijze is geschied.
6.8
Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat de Diplomarichtlijn betrouwbare aanknopingspunten biedt voor de interpretatie dat zijn kwalificatie als ‘avocat’ voldoende is om in aanmerking te komen voor erkenning van de beroepskwalificaties als advocaat, is de rechtbank van oordeel dat noch de Diplomarichtlijn (en de recentere Beroepskwalificatierichtlijn) noch de daarvan afgeleide wet- en regelgeving op basis waarvan het verzoek is beoordeeld, daartoe aanleiding geven.
6.9
Op grond van de artikelen 5, 6 en 9 van de Algemene wet in samenhang gelezen met artikel 3, tweede lid onder d, van de Regeling dient bij een verzoek om erkenning van de beroepskwalificaties van het gereglementeerd beroep advocaat te worden beoordeeld of de aanvrager beschikt over beroepskwalificaties die gelijkwaardig zijn aan de beroepskwalificaties die verplicht zijn gesteld aan de onvoorwaardelijke inschrijving als advocaat op het Nederlandse tableau. Dit verhoudt zich naar het oordeel van de rechtbank ook tot de Diplomarichtlijn en de recentere Beroepskwalificatierichtlijn, waaruit kan worden afgeleid dat erkenning van de beroepskwalificaties is bedoeld voor de ‘gekwalificeerde beroepsbeoefenaar’. De rechtbank verwijst in dit verband naar artikel 3, eerste lid, aanhef en onder g en h, van de Diplomarichtlijn en artikel 1 van de Beroepskwalificatierichtlijn waarin deze definitie wordt gehanteerd. De definitiebepaling in artikel 1 van de Algemene wet sluit hierop aan.
6.1
Hoewel eisers inschrijving als ‘avocat’ op het Luxemburgse tableau erop zou kunnen duiden dat die kwalificatie synoniem is aan de Nederlandse ‘advocaat’, kan niet louter worden uitgegaan van een zuiver taalkundige interpretatie hiervan.
In het geval van eiser is geen aanleiding om aan te nemen dat eisers kwalificatie als ‘avocat’ dient te worden aangemerkt als gekwalificeerd beroepsbeoefenaar, omdat hieronder in het licht van voornoemde toepasselijke bepalingen in de Algemene wet en de Regeling moet worden verstaan de volwaardig gekwalificeerde advocaat. Op basis van de daarvoor geldende Luxemburgse wet- en regelgeving, waarover verweerder zich heeft laten informeren, moet het ervoor worden gehouden dat enkel de op lijst I vermelde ‘avocat à la Cour’ de beroepsopleiding voor advocaten succesvol heeft afgerond en zelfstandig het beroep van advocaat mag uitoefenen, terwijl dit voor de ‘avocat’ niet het geval is. Dit is ook door eiser niet betwist. Weliswaar staat eiser op lijst II van het Luxemburgse tableau ingeschreven als ‘avocat’, maar die kwalificatie is niet gelijk te stellen met de volwaardig gekwalificeerde advocaat in Nederland. De stelling van eiser dat het voor de hand ligt dat de erkenning van beroepskwalificaties niet wordt beperkt tot de ‘avocat à la Cour’, omdat op vergelijkbare wijze niet is vereist dat migrerende advocaten uit Nederland advocaat bij de Hoge Raad zijn, volgt de rechtbank niet. Advocaten bij de Hoge Raad dienen immers evengoed eerst onvoorwaardelijk te zijn ingeschreven op het Nederlandse tableau, zoals hier ook aan de orde.
6.11
Nu geen sprake is van een geoorloofde uitoefening van het betrokken beroep in Luxemburg, kan niet worden gesteld dat eiser over de beroepskwalificaties beschikt die gelijkwaardig zijn aan die voor de in Nederland op het tableau ingeschreven advocaat. Eiser kan daarom niet worden aangemerkt als gekwalificeerd beroepsbeoefenaar. Verweerder heeft het verzoek om erkenning van de beroepskwalificaties daarom terecht afgewezen.
Primair EU-recht
6.12
Eiser beroept zich tot slot op primair EU-recht, in het bijzonder de artikelen 45 (vrij verkeer van werknemers) en 49 (vrijheid van vestiging) van het VwEU. Naar eiser terecht stelt valt hij als migrerende beroepsbeoefenaar onder de reikwijdte van de vrij verkeer-regels, in het bijzonder artikel 45 van het VwEU. Dit betekent echter niet dat de afwijzing van het verzoek om erkenning van de beroepskwalificaties in zijn geval in strijd is met deze regels.
6.13
De rechtbank ziet in de door eiser in dit verband aangehaalde arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), respectievelijk Vlassopoulou [4] , Gebhard [5] en Morgenbesser [6] , geen aanleiding om het standpunt van eiser te volgen dat verweerder, ook in gevallen waarin degene die om erkenning van beroepskwalificaties verzoekt een ‘produit infini’ is, gehouden is te onderzoeken in welke mate de kennis, verworven bekwaamheden en beroepservaring van eiser overeenkomen met de voorwaarden die voor onvoorwaardelijk ingeschreven advocaten gelden. Aan deze jurisprudentie lagen andere situaties ten grondslag, waarin betrokkenen op grond van hun in een andere lidstaat behaalde universitaire diploma’s toelating tot het advocatentableau wensten als advocaat-stagiaire, maar hierin werden belemmerd, omdat hun universitaire diploma’s niet werden erkend. In dergelijke gevallen, waarin betrokkenen toelating tot het Nederlandse tableau wensen op grond van hun universitaire diploma’s en in zoverre als ‘produit fini’ zijn aan te merken, onderzoekt verweerder conform deze jurisprudentie, op grond van artikel 2, vierde lid, van de Advocatenwet in hoeverre het afsluitend examen en de in de andere lidstaat door de betrokkene verworven beroepservaring gelijkwaardig zijn aan de gestelde beroepsvereisten en kan worden vereist dat een proeve van bekwaamheid of aanvullende examens worden afgelegd. Verweerder doet op vergelijkbare wijze, op grond van 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet in samenhang gelezen met artikel 2 van de Regeling, een vergelijkend onderzoek indien het verzoek om erkenning van de beroepskwalificaties voor advocaat is gedaan door een ‘produit fini’ en niet, zoals hier aan de orde, een ‘produit infini’.
6.14
Bij gebrek aan onderbouwing ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om het betoog van eiser te volgen dat uit de jurisprudentie zonder meer volgt dat, reeds omdat de activiteiten van stagiaires onder het vrij verkeer van werknemers vallen, een algehele weigering van een inhoudelijk gelijkwaardigheidsonderzoek op basis waarvan de verschillen in duur en inhoud van de betrokken beroepsopleidingen met elkaar worden vergeleken, ook ontoelaatbaar is in het geval het verzoek is gedaan door een ‘produit infini’. Dat er in gevallen zoals die van eiser pas een oordeel wordt gevormd over compensatie (in de vorm van beroepservaring, een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid) als de beroepskwalificatie waarvoor erkenning wordt verzocht is behaald, of te wel wanneer men ‘produit fini’ is, acht de rechtbank dan ook niet in strijd met de regels inzake het vrij verkeer van werknemers.
6.15
Eiser kan zich bovendien wel op grond van artikel 1, derde lid, van de Advocatenwet voorwaardelijk laten inschrijven op het Nederlandse tableau. In die zin wordt eiser niet belemmerd om zijn beroepswerkzaamheden als advocaat-stagiaire uit te oefenen. Ook gelet hierop acht de rechtbank geen redenen aanwezig om aan te nemen dat sprake is van strijd met het recht op vrij verkeer van werknemers zoals is opgenomen in artikel 45 van het VwEU.
6.16
De stelling dat het bestreden besluit geen recht doet aan de kennis en kwalificaties die eiser in een andere lidstaat heeft verworven, doet – hoewel invoelbaar is dat eiser zich belemmerd voelt in zijn carrière – aan het voorgaande niet af. De rechtbank merkt hierover op dat, hoewel het niet op de weg van verweerder ligt om in deze procedure uitsluitsel te bieden over eventuele vrijstellingen, niet is uitgesloten dat eiser, zou hij zich voorwaardelijk laten inschrijven, gelet op zijn Luxemburgse kennis en ervaring in aanmerking komt voor een vrijstelling van bepaalde onderwijsverplichtingen en een stageverkorting van de beroepsopleiding die hij in dat geval zal moeten volgen. Daar staat tegenover dat indien eiser alsnog het Luxemburgse eindexamen behaalt en aldaar wordt ingeschreven als ‘avocat á la Cour’, hij bovendien opnieuw kan verzoeken om erkenning van zijn beroepskwalificaties voor advocaat, op basis waarvan hij als volledig gekwalificeerd beroepsbeoefenaar heeft te gelden.
7. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU inzake de definities in artikel 1 van de Vestigingsrichtlijn, zoals door eiser primair verzocht, dan wel de uitleg van artikel 1, derde lid, van de Advocatenwet en het bestreden besluit in het licht van artikel 45 van het VwEU, zoals door eiser subsidiair verzocht.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. de Jong, voorzitter, en mr. D. Biever en mr. J.L.E. Bakels, leden, in aanwezigheid van mr. B.M. van der Meide, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
|BIJLAGE

Advocatenwet

Artikel 1

1. De advocaten worden ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten.
2. De inschrijving als advocaat geschiedt onvoorwaardelijk.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid geschiedt de inschrijving voorwaardelijk indien de verzoeker niet in het bezit is van een verklaring als bedoeld in artikel 9b, vijfde lid, of niet beschikt over een ten aanzien van het beroep van advocaat afgegeven erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties of over een document als bedoeld in artikel 2a, eerste lid. Wordt een verklaring of erkenning als bedoeld in de eerste volzin nadien alsnog overlegd, dan wordt van rechtswege het voorwaardelijk karakter aan de inschrijving.

Artikel 2

1. Bevoegd om te verzoeken om inschrijving als advocaat is een ieder:
[…]
c. die beschikt over een ten aanzien van het beroep van advocaat afgegeven erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties.
[…]
4. Eveneens is bevoegd inschrijving te verzoeken degene die in een andere lidstaat van de Europese Unie, of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit of daaraan gelijkwaardige opleiding heeft afgelegd. In dat geval onderzoekt de algemene raad in hoeverre het afsluitend examen en de in deze andere lidstaat door de verzoeker verworven beroepservaring gelijkwaardig zijn aan de ingevolge het tweede lid gestelde beroepsvereisten. Indien blijkt dat het afsluitend examen en de beroepservaring niet gelijkwaardig zijn aan de ingevolge het tweede lid gestelde beroepsvereisten, kan de algemene raad eisen dat de verzoeker een proeve van bekwaamheid of aanvullende examens aflegt. De algemene raad draagt zorg voor de mogelijkheid tot het kunnen afleggen van een proeve van bekwaamheid of het afleggen van aanvullende examens.

Artikel 16h

1. Degene die niet met inachtneming van artikel 1 is ingeschreven, maar die wel in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland hierna te noemen staat van herkomst, gerechtigd is zijn beroepswerkzaamheid uit te oefenen onder de benaming advocaat of een daarmee overeenkomstige benaming in de taal of in de talen van de staat van herkomst, heeft het recht om permanent dezelfde werkzaamheden uit te oefenen als de overeenkomstig artikel 1 ingeschreven advocaat nadat hij zich heeft laten inschrijven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten.
2. De secretaris van de algemene raad schrijft de advocaat in na overlegging van een verklaring van inschrijving bij de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst, indien de verklaring niet langer dan drie maanden voor het moment waarop de aanvraag om inschrijving is ingediend is afgegeven.
3. De secretaris van de algemene raad stelt de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst in kennis van de inschrijving.

Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
beroepskwalificaties: kwalificaties die worden gestaafd door een opleidingstitel, een bekwaamheidsattest of beroepservaring;
[…]

gereglementeerd beroep:

1°. beroepswerkzaamheid of geheel van beroepswerkzaamheden waarvoor geldt dat de toegang daartoe of uitoefening daarvan, waaronder het voeren van een beroepstitel, bij of krachtens wet direct of indirect afhankelijk is gesteld van het bezit van bepaalde beroepskwalificaties, of
2°. beroep dat wordt uitgeoefend door de leden van de verenigingen of organisaties die zijn genoemd in bijlage I van richtlijn nr. 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255);
[…]
proeve van bekwaamheid: toets afgenomen of aanvaard door Onze minister die het aangaat, inzake de beroepskennis, -vaardigheden en -competenties van de migrerende beroepsbeoefenaar, die tot doel heeft te beoordelen of de migrerende beroepsbeoefenaar de bekwaamheid bezit om in Nederland een gereglementeerd beroep uit te oefenen, en die betrekking heeft op de vakgebieden die niet worden bestreken door de opleiding die de migrerende beroepsbeoefenaar heeft gevolgd en die wezenlijk zijn voor de uitoefening van het beroep in Nederland, en waaronder mede kan zijn begrepen kennis van de beroepsregels die in Nederland op de betrokken activiteiten van toepassing zijn, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de migrerende beroepsbeoefenaar in de betrokken staat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar is;
[…]

Artikel 5

1. Onze minister die het aangaat kan erkenning van beroepskwalificaties verlenen aan een migrerende beroepsbeoefenaar die in Nederland toegang tot of uitoefening van een gereglementeerd beroep wenst op basis van beroepskwalificaties die in een andere betrokken staat verplicht zijn gesteld voor toegang tot of uitoefening van dat beroep.
2. De migrerende beroepsbeoefenaar aan wie erkenning van beroepskwalificaties is verleend ten aanzien van een gereglementeerd beroep, voldoet aan de bij of krachtens wet voor de toelating tot of uitoefening van het desbetreffende beroep vereiste beroepskwalificaties en kan dat beroep uitoefenen onder de voorwaarden die in Nederland voor die beroepsuitoefening zijn gesteld.

Artikel 6

Onze minister die het aangaat verleent erkenning van beroepskwalificaties indien de migrerende beroepsbeoefenaar in het bezit is van een opleidingstitel die of een door het bevoegd gezag in een andere betrokken staat dan Nederland afgegeven bekwaamheidsattest dat blijk geeft van een beroepskwalificatieniveau, bedoeld in artikel 9, dat in de andere betrokken staat verplicht wordt gesteld aan de uitoefening van het betrokken beroep.

Artikel 9

Voor de toepassing van artikel 6 en artikel 11, zevende lid, worden de beroepskwalificaties onderscheiden in de volgende vijf niveaus:
[…]
c. een diploma ter afsluiting van:
[…]
2°. een gereglementeerde opleiding of, in het geval van gereglementeerde beroepen, een beroepsopleiding met een bijzondere structuur, mits het diploma vergezeld gaat van een certificaat van de betrokken staat van oorsprong:
a. waarbij competenties worden aangereikt die de competenties van het kwalificatieniveau, bedoeld in onderdeel d, overstijgen; en
b. die gelijkwaardig is aan het opleidingsniveau, bedoeld onder 1°, en opleidt tot een daarmee vergelijkbare beroepsbekwaamheid alsook voorbereidt op een vergelijkbaar niveau van verantwoordelijkheden en taken;
[…]

Artikel 11

1. Onze minister die het aangaat kan eisen dat de migrerende beroepsbeoefenaar een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaar doorloopt of een proeve van bekwaamheid aflegt, indien:
a. de door de migrerende beroepsbeoefenaar gevolgde opleiding betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van de vakken die worden bestreken door de in Nederland vereiste opleiding, of
b. het in Nederland gereglementeerde beroep een of meer gereglementeerde beroepswerkzaamheden omvat die niet bestaan in hetzelfde beroep in de betrokken staat van oorsprong of herkomst van de migrerende beroepsbeoefenaar, en dit verschil wordt gekenmerkt door een opleiding die in Nederland is vereist en betrekking heeft op vakken die wezenlijk verschillen van de vakken die vallen onder het bekwaamheidsattest of de opleidingstitel van de migrerende beroepsbeoefenaar.
[…]

Regeling erkenning EG-beroepskwalificaties advocatuur

Artikel 3

1. De aanvrager dient de aanvraag tot het verkrijgen van een erkenning van de beroepskwalificaties voor advocaat in bij de algemene raad.
2. Bij zijn aanvraag legt hij de volgende bescheiden over:
[…]
d. een bewijs van de met goed gevolg afgelegde afsluiting van de beroepsopleiding alsmede een overzicht van vakken die onderdeel hebben uitgemaakt van deze beroepsopleiding alsmede een leerstofomschrijving van de vakken en de daarbij behorende studietijd;
[…].

Verdrag inzake de werking van de Europese Unie

Artikel 45

1. Het verkeer van werknemers binnen de Unie is vrij.
2. Dit houdt de afschaffing in van elke discriminatie op grond van de nationaliteit tussen de werknemers der lidstaten, wat betreft de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden.
3. Het houdt behoudens de uit hoofde van openbare orde, openbare veiligheid en volksgezondheid gerechtvaardigde beperkingen het recht in om,
a. in te gaan op een feitelijk aanbod tot tewerkstelling;
b. zich te dien einde vrij te verplaatsen binnen het grondgebied der lidstaten;
c. in een der lidstaten te verblijven teneinde daar een beroep uit te oefenen overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke voor de tewerkstelling van nationale werknemers gelden;
d. op het grondgebied van een lidstaat verblijf te houden, na er een betrekking te hebben vervuld, overeenkomstig de voorwaarden die zullen worden opgenomen in door de Commissie vast te stellen verordeningen.
4. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de betrekkingen in overheidsdienst.

Artikel 49

In het kader van de volgende bepalingen zijn beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat verboden. Dit verbod heeft eveneens betrekking op beperkingen betreffende de oprichting van agentschappen, filialen of dochterondernemingen door de onderdanen van een lidstaat die op het grondgebied van een lidstaat zijn gevestigd.
De vrijheid van vestiging omvat, behoudens de bepalingen van het hoofdstuk betreffende het kapitaal, de toegang tot werkzaamheden anders dan in loondienst en de uitoefening daarvan alsmede de oprichting en het beheer van ondernemingen, en met name van vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 54, overeenkomstig de bepalingen welke door de wetgeving van het land van vestiging voor de eigen onderdanen zijn vastgesteld.

Diplomarichtlijn

Artikel 3

In deze Richtlijn wordt verstaan onder:
[…]
g) “aanpassingsstage”: de uitoefening van een gereglementeerd beroep in de ontvangende lidstaat onder verantwoordelijkheid van een gekwalificeerde beoefenaar van het betrokken beroep, eventueel gekoppeld aan een aanvullende opleiding. De stage wordt beoordeeld. De nadere regels voor de aanpassingsstage en de beoordeling alsmede de status van de migrerende stagiair worden door de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat vastgesteld.
h) “proeve van bekwaamheid”: een controle, uitsluitend de beroepskennis van de aanvrager betreffende, die door de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat wordt verricht en die tot doel heeft te beoordelen of deze de bekwaamheid bezit om in deze lidstaat een gereglementeerd beroep uit te oefenen. Ten behoeve van deze controle stellen de bevoegde autoriteiten op basis van een vergelijking tussen de in deze lidstaat vereiste opleiding en de opleiding die de aanvrager heeft ontvangen, een lijst op van de vakgebieden die niet bestreken worden door het diploma of andere opleidingstitels die de aanvrager overlegt.
Bij de proeve van bekwaamheid moet in aanmerking worden genomen dat de aanvrager in de lidstaat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar is. De proef heeft betrekking op de vakgebieden die moeten worden gekozen uit die welke op de lijst staan en waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om het beroep in de ontvangende lidstaat te kunnen uitoefenen. Deze proef kan ook betrekking hebben op de kennis van de beroepsregels die in de ontvangende lidstaat op de betrokken activiteiten van toepassing is.
De nadere regelingen voor de proeve van bekwaamheid alsook de status, die de aanvrager die zich op de proeve van bekwaamheid in die staat wil voorbereiden in de ontvangende lidstaat heeft, worden vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat;

Beroepskwalificatierichtlijn

Artikel 1

Richtlijn 2005/36/EG wordt als volgt gewijzigd:
[…]
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
a.
a) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:
i. i) de punten f) en h) worden vervangen door:
f) “beroepservaring”: de daadwerkelijke en geoorloofde voltijdse of gelijkwaardige deeltijdse uitoefening van het betrokken beroep in een lidstaat;
h) “proeve van bekwaamheid”: een controle van de beroepskennis, -vaardigheden en -competenties van de aanvrager, die door de bevoegde autoriteiten van de ontvangende lidstaat wordt verricht of erkend en die tot doel heeft te beoordelen of deze de bekwaamheid bezit om in deze lidstaat een gereglementeerd beroep uit te oefenen.
Ten behoeve van deze controle stellen de bevoegde autoriteiten op basis van een vergelijking tussen de in de ontvangende lidstaat vereiste opleiding en de opleiding die de aanvrager heeft ontvangen, een lijst op van de vakgebieden die niet bestreken worden door het diploma of de andere opleidingstitel(s) waarover de aanvrager beschikt.
Bij de proeve van bekwaamheid moet in aanmerking worden genomen dat de aanvrager in de lidstaat van oorsprong of herkomst een gekwalificeerde beroepsbeoefenaar is. De proef heeft betrekking op de vakgebieden die moeten worden gekozen uit die welke op de lijst staan en waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om het beroep in kwestie in de ontvangende lidstaat te kunnen uitoefenen. Deze proef kan ook betrekking hebben op de kennis van de deontologie die in de ontvangende lidstaat op de betrokken activiteiten van toepassing is.
De nadere regelingen voor de proeve van bekwaamheid alsook de status, in de ontvangende lidstaat, die de aanvrager die zich op de proeve van bekwaamheid in die lidstaat wil voorbereiden heeft, worden vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat;”
[…].

Voetnoten

1.Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PbEU L 255), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt («de IMI-verordening») (PbEU 2013, L 354) (de Beroepskwalificatierichtlijn).
2.Richtlijn 98/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 ter vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (PbEU L 77/43).
3.Richtlijn 2013/55/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 tot wijziging van Richtlijn 2005/36/EG betreffende de erkenning van beroepskwalificaties en Verordening (EU) nr. 1024/2012 betreffende de administratieve samenwerking via het Informatiesysteem interne markt («de IMI-verordening») (PbEU 2013, L 354).
4.HvJEU 7 mei 1991, zaak C-340/89 (Vlassopoulou tegen Ministerium für Justiz, Bundes- und Europaangelegenheiten Baden-Württemberg).
5.HvJEU 30 november 1995, zaak C-55/94 (Gebhard tegen Consiglio dell'Ordine degli Avvocati e Procuratori di Milano).
6.HvJEU 13 november 2003, zaak C-313/01 (Morgenbesser tegen tegen Consiglio dell'Ordine degli Avvocati di Genova).