Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2020 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
21 oktober 2020. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde
.
Overwegingen
Op 27 februari 2019 heeft eiser een voorrangsverklaring als woningzoekende aangevraagd. In de aanvraag stelt eiser dat hij reageert op woningen, maar zelf geen woning heeft en op verschillende adressen slaapt. Hij is alleenstaand en slechtziend. Eiser stelt verder dat hij een kind heeft dat bij de moeder woont. Hij kan zijn kind af en toe zien bij iemand anders thuis.
5.2. Ten aanzien van de medische en psychische klachten van eiser overweegt de rechtbank dat eiser geen aanvraag heeft gedaan op medische gronden. De rechtbank constateert dat eiser zijn medische en psychische problemen later in de procedure naar voren heeft gebracht en deze problemen evenmin met stukken heeft onderbouwd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de aanvraag terecht niet inhoudelijk heeft getoetst aan artikel 29, tweede lid, van de Verordening, nu eiser niet voldoet aan de voorwaarde onder artikel 29, eerste lid, onder g, van de Verordening.
5.3. Ten aanzien van het beroep op artikel 3 van het IVRK en artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1812) heeft artikel 8 van het EVRM als doel het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. Aan het effectief respecteren daarvan kunnen positieve verplichtingen voor de overheid zijn verbonden. In dat verband moet, in zaken als deze, worden beoordeeld of in het besluit om een voorrangsverklaring te weigeren een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling.
Voor zover eiser verder heeft verwezen naar hetgeen hij in bezwaar naar voren heeft gebracht en dat dit in deze procedure als herhaald en ingelast dient te worden aangemerkt, wordt overwogen dat verweerder, onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie, in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op de gronden van bezwaar. Eiser heeft niet gemotiveerd waarom het bestreden besluit op die punten onjuist zou zijn.
Beslissing
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2020.