In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 september 2020 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen een eiser en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser, die een eenmanszaak had ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, had in 2016 een aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ingediend. Hij claimde daarbij de mkb-winstvrijstelling, de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek. De inspecteur weigerde echter de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek, omdat de eiser niet aan het urencriterium zou hebben voldaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2016 in dienstbetrekking heeft gewerkt bij verschillende organisaties, waarbij hij in totaal 2.239 uren heeft gewerkt. De eiser heeft een Excelbestand overgelegd ter onderbouwing van zijn claim dat hij aan het urencriterium voldeed, maar dit bestand bevatte onduidelijkheden en er waren geen facturen of andere bewijsstukken overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij de eiser lag en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij aan het urencriterium voldeed, aangezien het grootste deel van zijn beschikbare tijd werd ingenomen door zijn dienstbetrekkingen.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de inspecteur om de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek te weigeren. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.