In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2020 uitspraak gedaan in een procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door een eiser afkomstig uit Algerije. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 9 januari 2020 het verzoek van de eiser afgewezen, waarbij het besluit als kennelijk ongegrond werd aangemerkt. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting, die plaatsvond in Middelburg, hebben beide partijen zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft na de behandeling van de zaak onmiddellijk uitspraak gedaan.
De rechtbank overweegt dat Algerije op de lijst van veilig landen van herkomst staat, wat betekent dat er vanuit wordt gegaan dat het land zijn internationale verplichtingen nakomt. De eiser heeft echter niet kunnen aantonen dat zijn situatie anders is en dat Algerije niet als veilig kan worden aangemerkt. De rechtbank wijst op de economische motieven van de eiser om Algerije te verlaten, waarbij de eiser zelf heeft verklaard dat hij vanwege armoede is vertrokken. De rechtbank concludeert dat de aanvraag terecht is afgewezen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier A.E. Paulus.