ECLI:NL:RBDHA:2020:10864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.7836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse nationaliteit met betrekking tot bekering tot het christendom en de beoordeling van nieuwe elementen in de aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse vrouw die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De vrouw, eiseres, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. In haar nieuwe aanvraag stelde zij dat haar geloof in het christendom was verdiept en dat zij bedreigd werd vanwege haar bekering. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, verklaarde de aanvraag niet-ontvankelijk, omdat er volgens hem geen nieuwe elementen waren ten opzichte van de eerdere aanvraag. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat zij nieuwe verklaringen en documenten had overgelegd die haar bekering onderbouwden.

Tijdens de zitting op 10 september 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de verklaringen van eiseres en de overgelegde documenten beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de nieuwe verklaringen en de tweede doop van eiseres niet als nieuwe elementen konden worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat eiseres op overtuigende wijze had aangetoond dat er sinds de eerste procedure een verdieping in haar geloof had plaatsgevonden.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overwegingen van de rechtbank. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.050. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7836

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.J. Janse),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Brand).

ProcesverloopBij besluit van 24 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.7837, plaatsgevonden op 10 september 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Soltani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt de Iraanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1969.
2. Eiseres heeft op 4 februari 2016 een eerste aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 24 juli 2017 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, bij uitspraak van 31 augustus 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank kwam tot het oordeel dat verweerder de verklaringen van eiseres over haar bekering tot het christendom niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De Afdeling bestuursrechtspraak van Raad van het State heeft het hoger beroep bij uitspraak van 20 september 2017 ongegrond verklaard. Hiermee staat het besluit in rechte vast.
3. Op 19 november 2018 heeft eiseres opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Daaraan heeft eiseres, evenals bij haar eerste asielaanvraag, ten grondslag gelegd dat zij bekeerd is tot het christendom. Haar geloof is verdiept en versterkt. Tevens zou eiseres zijn bedreigd door personen op social media vanwege haar bekering. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar huidige asielaanvraag de volgende documenten ingebracht:
- een tweetal brieven van kerkgemeenschap LEEF! Rotterdam;
- foto’s van de 2e doop van eiseres;
- een aantal screenprints van de Facebookaccount van eiseres.
4. Verweerder heeft onderhavige aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 24 juli 2017. Verweerder heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
5. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat verweerder haar aanvraag ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiseres wijst erop dat zij meerdere verklaringen van haar kerkgemeenschap Leef! heeft overgelegd die als nieuwe elementen en bevindingen te kwalificeren zijn, zoals volgt uit Werkinstructie 2019/18. Eiseres voelt zich gesterkt in haar standpunt door de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 28 juni 2019 (NL19.12731). In deze uitspraak oordeelde de rechtbank dat reeds omdat verweerder niet twijfelde aan de kennis van het geloof en de activiteiten die na de eerste procedure zijn verricht, niet geoordeeld kan worden dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Eiseres meent verder dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat eiseres met de onderhavige aanvraag een herhaling van zetten doet voor wat betreft haar motieven voor en het proces van bekering.
Eiseres betwist voorts het standpunt van verweerder dat zij bij haar opvolgende aanvraag vaag is geweest in haar verklaringen over hoe haar leven is veranderd na de eerste asielprocedure en hoe haar beleving van het christendom is veranderd. Het is aan de rechtbank om hierover te oordelen. Verder meent eiseres dat verweerder haar verklaringen over haar tweede doop ten onrechte als vaag of bevreemdend heeft afgedaan. Eiseres heeft toegelicht dat zij zich bij Leef! nogmaals heeft laten dopen, omdat een doop daar heel anders wordt gedaan. Hier stak haar eerste doop schril bij af. Dit is niet bevreemdend, maar het resultaat van voortschrijdend inzicht. Ook is eiseres het niet eens met de stelling van verweerder dat de gestelde veranderingen niet eenduidig te herleiden zijn tot een diepe innerlijk religieuze overtuiging als gevolg van haar bekering. Eiseres verwijst naar haar verklaring op pagina 6 van het gehoor opvolgende aanvraag van 15 april 2019. Eiseres verwijst in dit kader naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 16 december 2019 (NL19.24425).
Eiseres wijst er tevens op dat zij is geïnspireerd door haar gemeenschapsleden bij
Leef! en dat zij veel plezier en verdieping in haar geloof heeft ervaren door te zingen. Verweerder heeft zich niet gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het zingen in de kerk door eiseres niet als gedragsverandering gezien kan worden. Eiseres heeft conform WI 2019/18 aangetoond wat het zingen voor haar betekent. Eiseres stelt voorts dat zij als christen actief is op social media. Bij terugkeer naar Iran kan dit haar in de problemen brengen. Eiseres wijst in dit verband nog de uitspraak van het United Kingdom Upper Tribunal (Judges Rintoul and Bruce) d.d. 20 februari 2020, PS (Christianity - risk) Iran CG [2020] UKUT 00046 (IAC).
Eiseres heeft tevens aangevoerd dat zij vanwege haar bekering is bedreigd op social media. Zij heeft van deze bedreigingen screenshots overgelegd. Het standpunt van verweerder dat deze bedreiging geen nieuw element oplevert, kan eiseres niet volgen. Verweerder had op grond van de samenwerkingsplicht nader onderzoek moeten doen op Facebook naar de bedreiging. Voorts kan verweerder niet volstaan met de mededeling dat niet is gebleken dat de bedreiging van overheidswege is gedaan. De bedreigingen kunnen immers ook door anderen zijn gedaan, waartegen de overheid bescherming moet bieden. Eiseres kan echter niet de hulp van de Iraanse autoriteiten inroepen, omdat die overheid bekeerlingen, zoals eiseres, vervolgt.
Tot slot stelt eiseres dat verweerder niet gemotiveerd heeft waarom haar een inreisverbod wordt opgelegd. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet getoetst of het uitvaardigen van een inreisverbod een schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oplevert.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder de asielaanvraag van eiseres niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren, wegens het ontbreken van relevante nieuwe elementen of bevindingen in de zin van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. De rechtbank overweegt hierbij allereerst dat verweerder, ondanks de eindconclusie dat geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen, de aan de onderhavige aanvraag ten grondslag gelegde (verdieping van de) bekering blijkens de motivering van het bestreden besluit heeft getoetst op geloofwaardigheid. De stelling van eiseres dat het besluit reeds op grond van de genoemde eindconclusie geen stand kan houden, kan de rechtbank dan ook niet zonder meer volgen. De rechtbank zal in het navolgende dan ook eerst toetsen of de beoordeling van de geloofwaardigheid – zoals opgenomen in het bestreden besluit – stand kan houden gelet op de aangevoerde gronden in beroep.
6.2
Werkinstructie 2019/18 ziet op het onderzoek en de beoordeling die verweerder doet ten aanzien van aanvragen waarbij een bekering als asielmotief is aangevoerd.
Een bekering wordt volgens deze werkinstructie beoordeeld aan de hand van drie pijlers:
- de motieven voor en het proces van bekering;
- de kennis van het nieuwe geloof; en
- de activiteiten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
6.3
In paragraaf 7 van de werkinstructie is opgenomen dat bij een opvolgende aanvraag verklaringen van de vreemdeling of verklaringen van kerkelijke personen en/of instanties als nieuwe elementen en bevindingen kunnen worden aangemerkt, indien uit die verklaringen ook daadwerkelijk nieuwe elementen en bevindingen blijken ten opzichte van de laatste aanvraag.
(…)
Indien de verklaringen van derden in gaan op wat er ten opzichte van de laatste aanvraag is veranderd ten aanzien van de gestelde bekering, kunnen deze verklaringen van derden – in samenhang met de verklaringen van de vreemdeling – worden aangemerkt als nieuwe elementen en bevindingen. Bij een opvolgende aanvraag gaat het om de vraag waarin de bekering in onderhavige aanvraag verschilt ten opzichte van de vorige procedure. Met andere woorden: wat is er nieuw aan de bekering, waardoor er nu wel sprake is van een oprechte bekering?
Ook de verklaringen van de vreemdeling kunnen (ook indien er geen verklaringen van derden zijn overgelegd) leiden tot het oordeel dat sprake is van nieuwe elementen en bevindingen.
Dat sprake is van nieuwe elementen en bevindingen wil niet zeggen dat daarmee nu wel sprake is van een geloofwaardige bekering. Indien de vreemdeling voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig geachte bekering, rust er een zwaardere bewijslast op de vreemdeling om zijn bekering geloofwaardig te maken. Zo zal er bij een herhaalde aanvraag minder snel het voordeel van de twijfel gegeven kunnen worden, omdat een groot deel van de gestelde bekering eerder ongeloofwaardig is geacht. Daarbij dient ook bedacht te worden dat het geen herexamen is, dat telkens opnieuw gedaan kan worden. Indien de vreemdeling – ondanks de ongeloofwaardigheid van zijn eerdere verklaringen – echter nu zo overtuigend kan vertellen over zijn motieven voor en het proces van bekering dat zich heeft voorgedaan na de vorige afwijzing, kan dit – in combinatie met zijn huidige kennis en de activiteiten die hij verricht – tot de conclusie leiden dat zijn bekering nu wel geloofwaardig is.
(…)
6.4
De rechtbank is – anders dan verweerder – van oordeel dat eiseres op concrete en overtuigende wijze verklaard heeft over haar motieven voor en het proces van bekering na de vorige afwijzing. De rechtbank wijst in dit verband naar hetgeen eiseres heeft verklaard tijdens het gehoor opvolgende aanvraag, op pagina 6 en verder:
“[…] Ook het nieuwe geloof heeft me in het begin niet geholpen om mezelf te
vergeven, om de woede. Zelfs in de islam moet je je ouders respecteren, er
wordt aangegeven dat als je slecht tegen hen bent god je niet zal vergeven.
Daarom had ik in het begin van het nieuwe geloof dezelfde angsten, wat als
god me om deze redenen zal afwijzen, wat als ik niet vergeven word. (…) In het
begin kon ik het niet geloven, ik weet niet, het is iets menselijks denk ik. Het
kost tijd tot je in je hart accepteert dat het nieuwe geloof een nieuwe leefwijze
is. In het christendom weet ik nu dat vergiffenis mogelijk is. Ik denk dat ieder
van ons in contact met god op zoek is naar iets anders. In mijn leven heb ik
zondes gepleegd. In mijn leven heb ik mensen pijn gedaan. In mijn leven heb
ik zware dagen meegemaakt. Ik kon anderen en mezelf niet vergeven. Als ik
nu terugkijk, dat was het belangrijkste wat ik in dit geloof heb kunnen leren.
Misschien was dat de magneet van dit geloof, het vergeven en het vergeven
worden.
Wat voor acties heeft u ondernomen sinds de uitspraak van de rechtbank?
Toen ik daarvoor gedoopt werd wist ik heel weinig over het geloof. (…) Maar toen ik werd geholpen door gelovige mensen zag ik de leefwijze niet meer in theorie maar ook in de praktijk. Dus ik kan met zekerheid zeggen dat ik sterker geloof heb kunnen ontwikkelen en ik heb ook geleerd hoe ik als gelovige moet leven. Na die periode heb ik eerst aan mezelf moeten werken, aan mijn emoties, frustraties. Toen had ik veel vragen, ik ging veel vragen stellen aan mensen die er kennis over hadden. Toen heb ik rust in mijn hart gevonden, maar daarna had ik ook het gevoel van verantwoordelijkheid. Ik ben de bijbel gaan lezen. Het was niet alleen lezen maar ook analyseren. Ik ging het vergelijken met wat er om heen gebeurde. U weet niet hoe mooi het is, de momenten dat we samen aan het bidden zijn of samen over geloof praten. Hoe meer ik er over te weten kwam, hoe meer ik van god en Jezus ging houden. Ik probeerde om informatie te delen met de filmpjes op Instagram en facebook. (…) Ik wil mijn liefde en kennis delen, dat maakt me enthousiast over dit geloof. (…) Er is nog een moment dat ik wil delen. De momenten dat ik in het koor de liedjes aan het zingen ben. Ik weet niet of u bekend is dat in Iran vrouwen niet mogen zingen. Ik denk dat als een vrouw niet zingt, dan heeft ze geen stem. Maar hier heb ik de mogelijkheid gekregen om naast andere gelovigen te gaan zingen. Je zingt met de liefde, je hoort wat je gezongen hebt, dat deel ik op Instagram of op Facebook. In mijn land had ik het gevoel dat ik geen stem had. Ik zag vrouwen die vrij wilden leven maar dat was niet mogelijk voor ze. Ik kende vrouwen die geen stem hadden die zichzelf niet konden verdedigen, ze konden hun boodschap niet overdragen. Zingen geeft me vleugels. in een koor zingen heeft me een stem gegeven. (…) Dit geloof heeft me steun en hoop gegeven, dit geloof heeft me essentie gegeven om verder te leven, in het nieuwe geloof en met wat ik doe voel ik me menswaardig, voel ik me waardevol.”
6.5
De stelling van verweerder dat de motieven die eiseres in onderhavige procedure heeft aangevoerd met betrekking tot het proces van bekering in vergelijking met haar initiële beweegredenen om zich toe te leggen op het christendom een herhaling van zetten is, kan de rechtbank gelet op het voorgaande niet volgen. Weliswaar is door eiseres deels over hetzelfde vertrekpunt (relatie met haar moeder) en dezelfde elementen (vergeving en rust) verklaard, maar dit laat onverlet dat zij dit koppelt aan concrete gevoelens en ervaringen, die zij in de eerdere procedure niet op dezelfde wijze had en dit aangevuld heeft met andere elementen. Het feit dat deze gevoelens en ervaringen niet uniek zijn voor het christendom, doet hier niet zonder meer aan af. Deze verdieping wordt voorts bevestigd in hetgeen eiseres verklaard over haar tweede doop:
“Hoe is het gesprek gegaan met de pastor waarin u besloot u opnieuw te laten
dopen?
Ik had twijfels in mijn hart, ik zag hoe de rest gedoopt werd. Ik heb het met [A] , die daar ook als tolk werkt, besproken. Een paar van mijn vrienden heb ik zelf naar Leef! gebracht en heb ik zelf laten kennismaken met deze kerk. Als groep gingen we over geloof praten. Toen wilden ze gedoopt worden, toen zag ik hoe het proces en de ceremonie in elkaar zat. Het was een heel mooi moment, het was ongelooflijk, je zag het in hun gezicht. Ik ging vergelijken met hoe ik zelf gedoopt was. Ik had dat mooie gevoel niet, dat rustgevoel niet toen ik gedoopt werd, ik had de witte jurk niet aan. Daarom ging ik naar [A] , ik wilde zeker zijn dat ik gedoopt was want het was het begin van een nieuwe weg. Ik had geen witte jurk, er werd alleen water op me gespoten. Ik had de hele tijd het gevoel dat ik iets moois had gemist. [A] zei tegen mij dat het misschien niet mogelijk was omdat het lijkt alsof je opnieuw gaat trouwen. Maar ik heb gevraagd aan de pastor, we gingen een gesprek voeren. Hij vroeg naar mijn gevoel, hij vroeg naar hoe ik het zag en hij vroeg hoe de ceremonie in elkaar zat. Ik heb alles verteld, maar ik heb hem ook uitgelegd waarom ik zo graag opnieuw gedoopt wilde worden, omdat ik op de juiste manier een nieuw leven wilde beginnen. Bij de eerste doop had ik zelfs geen doopcursus gevolgd, ik had geen lessen gehad. De pastor zei dat ik eerst die lessen moest volgen. Ze hebben zeven lessen voor de doop georganiseerd en ik mocht meedoen. Na de zeven lessen heb ik één keer de pastor gesproken, hij ging me vragen stellen. Hij zei dat hij door middel van die vragen erachter wilde komen of ik er klaar voor was om als gelovige gedoopt te worden. Komende week is mijn doopceremonie, de 21e. Ze zeggen dat het een goed moment is gedoopt te worden en ik kijk ernaar uit.”
6.6
De rechtbank overweegt verder dat uit de overlegde brief van Leef! van 31 januari 2020 volgt dat de doop bij Leef! pas plaatsvindt na een grondig voorbereidingstraject van ongeveer een half jaar, waarbij de persoon in kwestie niet alleen geacht wordt deel te nemen aan de studies, maar ook een publieke geloofsgetuigenis dient af te leggen. Verder blijkt uit de overgelegde verklaringen van de gemeenschapsleden van Leef!, die dateren van na de eerste procedure, hoe betrokken eiseres is bij de kerk en welke activiteiten zij verricht. Dit is door eiseres verder onderbouwd door te verwijzen naar verschillende YouTube filmpjes waarop te zien is dat zij in de kerk zingt.
6.7
De rechtbank is gelet op vorenstaande van oordeel dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de verklaringen van eiseres, de tweede doop en de verklaringen van de gemeenschapsleden van Leef!, die dateren van na de eerdere afwijzende beschikking, niet als nieuw element of bevinding kunnen worden aangemerkt dan wel nopen tot de conclusie dat haar bekering nog altijd ongeloofwaardig is. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de verklaringen van eiseres volgt dat zij sinds de vorige procedure intensiever en actiever deelneemt aan geloofsactiviteiten, meer kennis heeft van het geloof en regelmatig zingt in de kerk. Eiseres heeft dit tevens nader onderbouwd door het overleggen van verklaringen van derden en YouTube filmpjes. Verder heeft eiseres uitgebreid en concreet over de tweede doop verklaard en waarom de doop voor haar zo belangrijk was. Bovendien geldt dat zij dit niet zomaar kon doen, maar hier moeite en tijd in diende te investeren, zoals hiervoor onder 6.4 is overwogen.
Gelet hierop kon verweerder niet volstaan met de stelling dat de verklaringen van eiseres op dit punt vaag zijn en de eerste doop ook niet heeft geleid tot een geloofwaardige bekering.
6.8
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sinds de eerste asielprocedure geen verdieping in het geloof heeft plaatsgevonden en dat de gestelde (verdieping van de) bekering ongeloofwaardig is. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000, nu de verklaringen van eiseres, in samenhang bezien met de overgelegde verklaringen van derden en filmpjes, niet zonder meer als een herhaling van zetten kunnen worden gezien. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden en de betekenis van de door eiser overgelegde stukken komt de rechtbank daarom niet toe.
7. Gelet op hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht omdat het onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank ziet vanwege de aard van het geconstateerde gebrek geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Het is namelijk aan verweerder om een nieuw standpunt in te nemen ten aanzien van de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres. Verweerder zal dan een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid vanmr. M.H. van Limpt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.