ECLI:NL:RBDHA:2020:10852

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.13459
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraanse eiseres met betrekking tot bekering tot het christendom en de afwijzing door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraanse eiseres die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, stellende dat de aanvraag kennelijk ongegrond was. De eiseres stelde dat zij zich had bekeerd tot het christendom na een traumatische ervaring, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de bekering ongeloofwaardig was. De rechtbank vond dat de eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij daadwerkelijk problemen ondervond als gevolg van haar bekering. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris wegens een motiveringsgebrek, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de aanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgehandeld. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van proceskosten aan de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13459

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Brand).

ProcesverloopBij besluit van 29 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Ostadhasanbanna. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt de Iraanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1992.
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij eind december 2016 is verkracht. Door de verkrachting is eiseres kalmeringsmiddelen gaan gebruiken en heeft ze een hekel gekregen aan de Islam. Eiseres is via haar tante medio oktober 2018 in contact gekomen met het christendom. Eiseres heeft haar tante in vertrouwen genomen en verteld wat haar is overkomen. De tante heeft daarop aan eiseres verteld dat ze is bekeerd tot het christendom. Hierop is eiseres meteen bekeerd tot het christendom. Samen met haar tante is eiseres een aantal keren naar een huiskerk geweest.
Op 20 februari 2019 is er een lekkage in de woning van eiseres geweest. De huisbaas heeft eiseres gebeld toen zij aan het werk was en hij heeft toestemming gekregen om de woning te betreden. De huisbaas heeft het appartement van eiseres doorzocht en een bijbel
gevonden. De tante van eiseres heeft diezelfde dag een auto van de ordedienst met twee agenten voor het huis van eiseres zien staan. De tante heeft eiseres hierover telefonisch ingelicht. De tante heeft vervolgens de broer van eiseres ingelicht. De broer heeft
eiseres opgehaald van haar werk en dezelfde dag zijn zij naar Urmiye gereisd.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- verkrachting eind december 2016;
- bekering tot het christendom;
- problemen naar aanleiding van de bekering tot het christendom.
4. Verweerder heeft aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid,
aanhef en onder c en d, van de Vw 2000. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst, alsook de verkrachting eind december 2016, geloofwaardig. Verweerder acht echter niet geloofwaardig de bekering tot het christendom en de problemen die eiseres naar aanleiding daarvan heeft ondervonden. Om die reden kan eiseres volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), (het Vluchtelingenverdrag) en heeft eiseres ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij stelt zich op het standpunt dat verweerder haar bekering tot het christendom niet in redelijkheid ongeloofwaardig heeft kunnen achten en dat de motivering van dat oordeel ondeugdelijk is. Verweerder heeft ten onrechte aangebrachte correcties en aanvullingen van eiseres niet in de beoordeling meegenomen. Zo werpt verweerder tegen (tweede alinea pagina 7 voornemen), dat eiseres onvoldoende gedetailleerd en persoonlijk heeft kunnen verklaren over haar emoties en gevoelens rond de bekering. Verweerder somt vervolgens in diezelfde alinea een aantal gedetailleerde en persoonlijke verklaringen op, maar neemt die niet mee in de beoordeling omdat "betrokkene eerder de kans liet liggen om hierover te verklaren". Ook meent eiseres dat uit de opmerkingen en woordkeuze van verweerder vooringenomenheid blijkt. Daarnaast heeft verweerder in strijd met werkinstructie 2019/18 gehandeld, omdat te weinig gewicht is toegekend aan de ingebrachte kerkelijke verklaringen. Dat de kerkelijke verklaring geen objectieve bron is, kan niet zonder meer worden tegengeworpen, omdat dit in zijn algemeenheid niet volgt uit de werkinstructie. De inhoud van die verklaringen vormt een bevestiging van de eigen verklaringen van eiseres en dient te worden meegewogen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar relaas inzake de bekering.
Verder blaast verweerder de kwestie van de tijdstippen waarop eiseres door haar werkgever is gebeld over het werken op zaterdag enorm op. Dit is geen kwestie van tegenstrijdig verklaren, maar van later invullen en preciseren. Ten onrechte maakt verweerder er zelfs een "grove" tegenstrijdigheid van. Voorts acht eiseres van belang op te merken dat zij niet weet wat de huisbaas ertoe heeft bewogen haar spullen te doorzoeken. Eiseres had dat niet verwacht en kon daarom eerst niet geloven dat de ordedienst voor haar deur stond en voor haar kwam. Eiseres kan voorts het verwijt dat zij na het telefoontje van haar tante over de inval in haar woning geen contact meer met haar heeft opgenomen, niet volgen. Eiseres heeft uitgelegd dat zij dit gedaan heeft om niet getraceerd te kunnen worden en haar tante niet meer dan nodig in gevaar te brengen. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder ten onrechte niets heeft gedaan met de gestelde vrees voor eerwraakacties van de zijde van haar vader in het geval van terugkeer naar Iran.
Verder dient het beroep gegrond verklaard te worden, omdat verweerder niet gemotiveerd heeft waarom toepassing wordt gegeven aan artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Vw 2000.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Werkinstructie 2019/18 ziet op het onderzoek en de beoordeling die verweerder doet ten aanzien van aanvragen waarbij een bekering als asielmotief is aangevoerd. Deze werkinstructie is ook van toepassing op een passieve bekering, zoals in het geval van eiseres.
Een bekering wordt volgens deze werkinstructie beoordeeld aan de hand van drie pijlers:
- de motieven voor en het proces van bekering;
- de kennis van het nieuwe geloof; en
- de activiteiten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
In paragraaf 2.3 van de werkinstructie is opgenomen dat de passieve bekering tot een andere religie een vreemdeling overkomt via een droom, een visioen of een wonder (dit is niet limitatief). De bekering, of de aanzet tot de bekering, vindt vaak plaats in een korte tijdspanne en heeft een hoog emotioneel effect. Dit kan ook gebeuren zonder dat de vreemdeling daarvoor enige interesse in de andere religie had.
In paragraaf 3.2 van de werkinstructie is opgenomen dat ten aanzien van het motief voor en proces van bekering, de vorm van de bekering voor ogen gehouden dient te worden. Bij een (enkel) passieve bekering zijn de motieven voor en het proces van bekering vaak anders dan bij een actieve bekering. Zo zal bij een passieve bekering vanwege de aard en de vorm meer de nadruk liggen op de vraag hoe de ontwikkeling van zijn geloofsleven zich verder heeft ontwikkeld nadat de bekering hem (door bijvoorbeeld een wonder, droom of visioen) is overkomen. Alhoewel aan een passieve bekering geen weloverwogen keuze vooraf gaat, mag wel verwacht worden dat de vreemdeling kan vertellen over de droom en/of visioen. Daarnaast mag van de vreemdeling verwacht worden dat hij aan kan geven waarom hij deze duiding of betekenis (achteraf) aan de droom en/of visioen heeft gegeven en hoe hij de droom geaccepteerd heeft. Ook mag verwacht worden dat de vreemdeling aan kan geven hoe hij daar vervolgens mee om is gegaan in het licht van zijn oude religie, zijn achtergrond en de betekenis van een bekering binnen zijn sociale context en het land van herkomst.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiseres zich heeft bekeerd tot het christendom.
Niet in geschil is dat de gestelde bekering als een passieve bekering moet worden aangemerkt. Van eiseres wordt dan ook niet verwacht dat ze kan verklaren over een lange zoektocht naar zingeving, maar wel dat ze haar ervaring, die volgens de werkinstructie vaak een hoog emotioneel effect heeft, kan toelichten en duiden. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres hierin niet is geslaagd. Eiseres heeft hoofdzakelijk in algemeenheden verklaard over haar kennismaking en eerste persoonlijke ervaringen met het christendom. Deze kennismaking zou hebben plaatsgevonden na een gesprek met haar tante. Hierop zou eiseres zich direct bekeerd hebben. Verweerder heeft eiseres niet ten onrechte tegengeworpen dat zij deze kern van haar relaas, namelijk haar plotselinge bekering na het gesprek met haar tante, niet heeft genoemd tijdens haar vrije relaas. Daarbij komt dat eiseres niet consequent heeft verklaard over het moment waarop het christelijk geloof voor het eerst ter sprake kwam. Zo heeft eiseres enerzijds verklaard dat het geloof voor het eerst ter sprake kwam toen eiseres haar tante omstreeks oktober 2018 vroeg – na ongeveer anderhalf jaar waarin haar tante niets over het geloof heeft verteld, maar wel duidelijk veranderd was in de zin dat ze altijd in een goede stemming was – waar haar goede stemming vandaan kwam. Anderzijds heeft eiseres verklaard dat haar tante, ongeveer een week nadat eiseres begin 2017 vanwege eerdere problemen het ouderlijk huis verliet en alleen ging wonen, het geloof ter sprake bracht vanwege het feit dat eiseres haar problemen toen met haar tante deelde. De stelling dat eiseres deze laatste verklaring zelf heeft gecorrigeerd in het nader gehoor (pagina 27), miskent dat deze ‘correctie” ongerijmd is in het licht van de vragen en antwoorden direct daarvoor (pagina 26). Hierbij heeft eiseres zelf meermaals de koppeling maakt tussen het delen van haar problemen (dat snel na het weglopen van huis plaatsvond) en het moment dat haar tante vertelde dat ze christen is. Deze inconsequenties klemmen temeer nu het hier gaat om de kern van haar relaas en een gebeurtenis die het leven van eiseres radicaal zou hebben veranderd. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte aangevoerd dat eiseres summier en in algemene termen heeft verklaard over het redelijkerwijs te verwachten emotioneel effect van deze gebeurtenis. Zo heeft eiseres in eerste instantie enkel aangegeven dat ze verbaasd was toen haar tante zei dat ze Jezus had en dat ze zich daardoor aangetrokken voelde tot het christendom. Na doorvragen heeft ze aangegeven dat Jezus op dat moment haar hart raakte, dat ze uitverkoren moest zijn en dat dit haar een goed gevoel gaf. Verweerder mocht zich op het standpunt stellen dat dit onvoldoende blijk geeft van een doorleefd emotioneel effect, terwijl dit wel van eiseres mocht worden verwacht. Het feit dat eiseres hier later in het gehoor nog aan toevoegt dat ze eindelijk het gevoel had dat ze een vader had, doet hier niet aan af.
6.3
Ook de gevoelens die eiseres vervolgens ervaarde bij de eerste keer bidden in de huiskerk, namelijk rust, heeft verweerder niet ten onrechte geduid als algemeen. Van eiseres mocht een meer gedetailleerde verklaring worden verwacht, temeer gelet op de gevaren die samenhangen met het bezoeken van huiskerken in Iran, waarvan eiseres zich bewust was. Verweerder heeft voorts in de geloofwaardigheidsbeoordeling in het voordeel van eiseres meegewogen dat zij kennis heeft van het christendom en zij in Nederland een kerk bezoekt. Ook de overgelegde verklaring van de kerkgemeenschap en het feit dat eiseres op 29 september 2019 gedoopt is meegewogen in het voordeel van eiseres. Eiseres toont hiermee aan dat zij actief lid is van de kerkgemeenschap in Nederland. Verweerder heeft zich evenwel niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze omstandigheden evenwel niet tot een ander oordeel leiden, omdat hiermee de ongerijmde en vage verklaringen van eiseres over haar bekering en de periode direct daarna niet worden weggenomen. Daarbij is van belang dat kennis van het christendom en de doop geen sterke geloofwaardigheidsindicator zijn, omdat een ieder zich kan verdiepen in het christendom en zich kan laten dopen.
6.4
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich evenmin ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet consistent heeft verklaard over de problemen die zij zou hebben ondervonden naar aanleiding van de bekering, hetgeen verder afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van haar relaas.
Dit geldt onder meer voor de verklaring dat op de dag dat de huisbaas van eiseres in haar woning een bijbel had gevonden, eiseres tegen haar gebruikelijke rooster in gewerkt zou hebben. Verweerder heeft eiseres niet ten onrechte tegengeworpen dat zij inconsequent heeft verklaard over wat zij die dag precies moest komen doen. Eiseres heeft verklaard over het in ontvangst nemen, doorgeven of notities maken, hetgeen verschillende zaken zijn. Ook heeft eiseres wisselend verklaard over de dag waarop zij is gebeld door haar werkgever en wat haar werkgever tegen haar gezegd zou hebben. Daar komt bij dat eiseres haar huisbaas toestemming heeft gegeven om haar appartement te betreden vanwege een lekkage terwijl zij een bijbel in huis had liggen. Eiseres heeft hierover enerzijds verklaard dat het klopte dat zij daarna gelijk naar huis wilde om te voorkomen dat de huisbaas de bijbel zou vinden, maar dat dit niet mogelijk was omdat ze haar werk niet mocht verlaten. Anderzijds heeft ze later in de zienswijze aangegeven dat ze eerst niet bang was voor ontdekking van de bijbel, omdat ze niet verwachtte dat de huisbaas haar huis zou doorzoeken en dat ze niet kon geloven dat de ordedienst voor haar kwam toen haar tante haar daarover belde.
6.5
De rechtbank volgt eiseres in haar standpunt dat verweerder in het bestreden besluit geen standpunt heeft ingenomen over de gestelde vrees die eiseres heeft voor eerwraakacties van de zijde van haar vader in het geval van terugkeer naar Iran. Weliswaar heeft eiseres deze vrees eerst in de zienswijze naar voren gebracht, maar dit neemt niet weg dat verweerder daarop kon ingaan in het bestreden besluit. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt een motiveringsgebrek bevat, dat dient te leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Ter zitting heeft verweerder evenwel terecht op de omstandigheid gewezen dat niet vaststaat dat de vader van eiseres op de hoogte is van de verkrachting en gedwongen abortus en dat de bekering ongeloofwaardig is geacht, zodat het risico op eerwraak onvoldoende aannemelijk is om tot vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te kunnen concluderen. Hetgeen hierover is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot een toewijzend besluit op de asielaanvraag van eiseres. De rechtbank zal daarom de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand laten.
6.6
De beroepsgrond inhoudende dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte geen motivering heeft gegeven die maakt dat de aanvraag als kennelijk ongegrond kon worden afgedaan, leidt niet tot een ander oordeel. In het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het voornemen en de rechtbank is van oordeel dat hierin in ieder geval voldoende gemotiveerd is dat artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 van toepassing is. Reeds hierom mocht verweerder de aanvraag als kennelijk ongegrond afdoen.
7. Gelet op hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht omdat het onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten om de hiervoor genoemde reden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid vanmr. M.H. van Limpt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.