ECLI:NL:RBDHA:2020:10849

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.14435
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser wegens onvoldoende onderbouwing van vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Marokkaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser stelde dat hij vreesde voor vervolging door de familie [A], voor wie hij had gewerkt in de hasjhandel, omdat hij verdacht werd van diefstal. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Marokko gevaar zou lopen. De rechtbank vond de verklaringen van de eiser inconsistent en onvoldoende onderbouwd met bewijs. De rechtbank concludeerde dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en dat de eiser niet had aangetoond dat zijn specifieke situatie een uitzondering vormde op deze algemene aanname van veiligheid. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat zijn angst voor de familie [A] hem had belet om gedetailleerd te verklaren over zijn situatie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de asielaanvraag op goede gronden had afgewezen en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, met mr. M.H. van Limpt als griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14435

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R. Achttienribbe),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman).

ProcesverloopBij besluit van 16 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.14436, plaatsgevonden op 24 september 2020. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Marokkaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op
[geboortedatum] 1994.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij voor mensen werkte (de familie [A] ) die zich bezig hielden met het opslaan en vervoeren van hasj. Op een gegeven moment is de hasj gestolen en werd eiser door de mensen voor wie hij werkte, verdacht van de diefstal. Eiser is bang dat hij door hen zal worden vermoord.
3. Bij het bestreden besluit (en het daarin ingelaste voornemen) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond (op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)). Bij de beoordeling van het asielrelaas heeft verweerder de volgende elementen van het asielrelaas als relevant aangemerkt:
- nationaliteit, identiteit en herkomst en
- problemen naar aanleiding van de diefstal op zijn werk.
Verweerder acht de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Verweerder acht de gestelde problemen naar aanleiding van de diefstal op zijn werk echter niet geloofwaardig, omdat deze niet zijn onderbouwd met documenten en omdat eiser daarover summiere, inconsistente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd.
Met wat eiser heeft aangevoerd, heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat Marokko voor hem persoonlijk geen veilig land is.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Anders dan verweerder stelt, heeft eiser in de Dublinprocedure niet verklaard dat hij Marokko enkel heeft verlaten om economische redenen. Dit mag hem dan ook niet worden tegengeworpen.
Verder stelt eiser zich op het standpunt dat hij geloofwaardig heeft verklaard over zijn gestelde problemen. Eiser heeft problemen gehad met de familie [A] . Zij zijn naar hem op zoek en eiser kan bij de politie geen bescherming verkrijgen. Eiser verwijst in dit verband naar door hem overgelegde landeninformatie, waaruit blijkt dat drugsbendes in Marokko zeer gewelddadig zijn, met name ook in de regio waar eiser vandaan komt, en dat de politie daar niet of nauwelijks tegen optreedt. Hieruit volgt dat eiser daadwerkelijk te vrezen heeft voor de familie. Eiser wordt ten onrechte tegengeworpen dat hij niet volledig en summier heeft verklaard over zijn werkzaamheden voor de familie [A] . Eiser stelt dat hij zo volledig mogelijk heeft geprobeerd te verklaren, maar dat hij dit niet altijd kan omdat hij zeer angstig is voor de familie.
Als verweerder meent dat eiser ongeloofwaardig of onvolledig heeft verklaard, dan had het op de weg van verweerder gelegen om door te vragen in het kader van de samenwerkingsverplichting. Gelet op vorenstaande meent eiser dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Marokko is aangemerkt als veilig land van herkomst. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Marokko in zijn specifieke situatie voor hem toch niet veilig is.
5.2
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser summier heeft verklaard over de problemen die aanleiding hebben gevormd voor zijn vertrek uit Marokko. Zo heeft eiser bijvoorbeeld weinig verklaard over wie zijn werkgevers precies zijn. Eiser weet niet wie het hoofd is van de familie [A] en welke personen nog meer voor de familie werkten. Verder heeft eiser summier verklaard over wat hij heeft gezien toen de familie [A] anderen iets aandeed. Eiser heeft op dit punt enkel verklaard dat een paar vrienden van hem vermoord zijn en hun ogen zijn uitgestoken. Eiser is op deze onderdelen van zijn asielrelaas niet nader ingegaan. Ook gaat eiser in zijn verklaringen niet gedetailleerder in op zijn exacte werkzaamheden voor de familie en wordt niet duidelijk waarom hij door de familie verdacht wordt van de diefstal. Wanneer eiser wordt gevraagd om meer details over de familie en zijn werkzaamheden te vertellen, verklaart hij enkel dat hij zijn telefoon in de zee is kwijtgeraakt. Eiser heeft hierbij echter nagelaten om toe te lichten wat voor bewijs er dan op zijn telefoon staat. Verder doet het afbreuk aan de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser dat hij de achternaam van zijn vriend [B] , die ook verdacht wordt van het stelen van hasj, niet wil noemen. Hierdoor gaat voor eiser een mogelijkheid verloren om zijn gestelde vrees nader te onderbouwen, hetgeen verweerder niet ten onrechte voor rekening en risico van eiser laat komen. Bovendien heeft eiser tegenstrijdig verklaard over de achternaam van [B] . Immers, eiser heeft eerst verklaard dat hij de achternaam niet gaat geven, terwijl hij later heeft verklaard dat hij de achternaam niet weet. Van eiser mag worden verwacht, dat hij gedetailleerder over de gestelde gebeurtenissen kan verklaren, omdat deze gebeurtenissen hebben geleid tot zijn vertrek uit Marokko. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat de stelling van eiser dat hij vermoord zal worden door de familie [A] enkel gebaseerd is op vermoedens.
Gelet op vorenstaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hem iets zal overkomen als hij zou moeten terugkeren naar Marokko. Daarbij wordt eiser niet gevolgd in zijn stelling dat de angst voor de familie [A] ertoe heeft geleid dat eiser summier heeft verklaard en dat dit hem niet kan worden tegengeworpen. Eiser is door verweerder gewezen op vertrouwelijke karakter van de asielprocedure en het is aan eiser om zijn asielrelaas volledig naar voren te brengen.
De rechtbank is met verweerder van oordeel eiser met de in beroep overgelegde landeninformatie niet aannemelijk maakt dat Marokko voor hem geen veilig land is. Nu de gestelde vrees niet ten onrechte ongeloofwaardig is bevonden, volgt uit de landeninformatie niet dat eiser specifiek te vrezen heeft dan wel dat de familie [A] gevaarlijk is.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat geen grond bestaat voor het oordeel dat verweerder de samenwerkingsplicht heeft miskend. Verweerder heeft eiser immers in staat gesteld zijn asielmotieven in het nader gehoor naar voren te brengen, waarop hij in het voornemen gemotiveerd is ingegaan. In het gehoor is ook aan eiser gevraagd om meer gedetailleerd te verklaren. Ook heeft verweerder eiser in staat gesteld een zienswijze uit te brengen naar aanleiding van het voornemen. Aldus heeft verweerder voldoende actief samengewerkt met de vreemdeling.
5.4
Eiser is voorts, zoals volgt uit zijn aanmeldgehoor Dublin, in mei 2019 uit Marokko vertrokken. Hij is toen via Spanje, Duitsland, Zweden, terug naar Duitsland, naar Nederland gereisd. Eiser heeft alleen in Zweden en Duitsland een asielaanvraag ingediend.
Eiser heeft in het eerst Europese land waar hij aankwam, te weten Spanje, geen aanvraag tot een verblijfsvergunning asiel ingediend. Verweerder heeft eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat vorenstaande afbreuk doet aan de gestelde noodzaak tot internationale bescherming. Daar komt bij dat eiser in Duitsland en Zweden wel een verblijfsvergunning asiel heeft aangevraagd, maar de procedures niet in die landen heeft afgewacht. Eiser heeft verklaard dat hij Zweden heeft verlaten, omdat hij het daar koud had en daardoor last van zijn rug kreeg. Eiser heeft verklaard dat hij Duitsland heeft verlaten, omdat hij de taal niet machtig was en het daardoor moeilijk was om aan werk te komen. Verweerder heeft kunnen opmerken dat dit geen verschoonbare redenen zijn om de asielprocedures niet af te wachten, dan wel geen navraag te doen naar zijn asielprocedure. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat dit afbreuk doet aan de gestelde noodzaak tot internationale bescherming.
5.5
De aanvraag is op goede gronden afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
5.6
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. van Limpt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.