ECLI:NL:RBDHA:2020:10849
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser wegens onvoldoende onderbouwing van vrees voor vervolging
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Marokkaanse eiser. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De eiser stelde dat hij vreesde voor vervolging door de familie [A], voor wie hij had gewerkt in de hasjhandel, omdat hij verdacht werd van diefstal. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Marokko gevaar zou lopen. De rechtbank vond de verklaringen van de eiser inconsistent en onvoldoende onderbouwd met bewijs. De rechtbank concludeerde dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt en dat de eiser niet had aangetoond dat zijn specifieke situatie een uitzondering vormde op deze algemene aanname van veiligheid. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat zijn angst voor de familie [A] hem had belet om gedetailleerd te verklaren over zijn situatie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de asielaanvraag op goede gronden had afgewezen en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, met mr. M.H. van Limpt als griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.