ECLI:NL:RBDHA:2020:10804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
C/09/600337 / KG RK 20-1210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk wegens gebrek aan feiten en omstandigheden

Op 26 oktober 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van Auto Kraaiven Tilburg B.V. tegen mr. M.A. Dirks, rechter in deze rechtbank. Het wrakingsverzoek werd ingediend omdat verzoekster meende dat er sprake was van schijn van partijdigheid. Tijdens de zitting op 29 september 2020 heeft de gemachtigde van verzoekster echter niet voldoende feiten of omstandigheden aangedragen die deze schijn van partijdigheid zouden onderbouwen. De wet vereist dat een wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn en dat deze tegelijkertijd worden voorgedragen. Dit is niet gebeurd, waardoor het verzoek niet ontvankelijk werd verklaard. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie en tijdens de zitting aangegeven dat het verzoek kennelijk voortkwam uit onvrede over de procespraktijk binnen de sector bestuursrecht van de Haagse rechtbank. Hij heeft toegelicht dat de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding een nevenvordering is die meeloopt met de verzetsprocedure, en dat dit geen aanleiding geeft voor de conclusie dat hij partijdig zou zijn. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekster niet in het wrakingsverzoek kan worden ontvangen, omdat er geen concrete omstandigheden zijn aangevoerd die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maken. De beslissing om het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk te verklaren is openbaar uitgesproken, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/61
zaak- /rekestnummer: C/09/600337 / KG RK 20-1210
Beslissing van 26 oktober 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
Auto Kraaiven Tilburg B.V.,
gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde mr. [gemachtigde] te [woonplaats] ,
strekkende tot de wraking van:
mr. M.A. Dirks,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de inspecteur van de Belastingdienst.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de (telefonische) zitting van 29 september 2020 waarin het mondelinge wrakingsverzoek is vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 6 oktober 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is de rechter verschenen. Verzoekster, haar gemachtigde mr. [gemachtigde] en de belanghebbende zijn zonder bericht niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers SGR 20/342V, SGR 20/343V en SGR 20/344V tussen verzoekster en de inspecteur van de Belastingdienst.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van de zitting, waarin het mondelinge wrakingsverzoek is gedaan, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Er is schijn van partijdigheid en een verzoek tot immateriële schadevergoeding hoort niet thuis in een verzetsprocedure. De gemachtigde van verzoekster heeft desgevraagd op de zitting gezegd dat hij liever voor zichzelf houdt waarom de rechter partijdig is.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
3. De beoordeling
3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
In zijn schriftelijke reactie en in de mondelinge toelichting tijdens de wrakingszitting heeft de rechter uitgelegd dat hij uit het wrakingsverzoek afleidt dat het verzoek kennelijk is gelegen in het zich niet kunnen verenigen met een processuele praktijk binnen de sector bestuursrecht van de Haagse rechtbank. Namens verzoekster is aangegeven dat zij het er niet mee eens is dat de rechter het verzoek om schadevergoeding (ook) wilde behandelen tijdens de verzetsprocedure, waardoor één feitelijke instantie wegvalt. De rechter heeft uitgelegd dat de beoordeling van het verzoek om schadevergoeding een nevenvordering is in deze procedure en in die zin meeloopt met de verzetsprocedure. Dit is een processuele consequentie van het fiscale procesrecht die niet kan leiden tot het oordeel dat de rechter jegens verzoekster vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
De wrakingskamer stelt tegen deze achtergrond vast dat (de gemachtigde van) verzoekster weliswaar heeft aangegeven waarmee zij het oneens is, maar dat aan het verzoek tot wraking van de rechter verder geen feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. De wet schrijft voor dat het verzoek wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden die aanleiding gaven tot het wrakingsverzoek bekend zijn geworden en dat deze tegelijk moeten worden voorgedragen. Het wrakingsverzoek voldoet niet aan deze voorschriften. Tijdens de zitting waarop het wrakingsverzoek is gedaan heeft (de gemachtigde van) verzoekster, ondanks dat daarnaar door de rechter expliciet is gevraagd, niet gesteld waarom de rechter partijdig zou zijn. Vervolgens is hij niet op de wrakingszitting verschenen om alsnog een toelichting te geven. Om die reden kan verzoekster niet in het wrakingsverzoek worden ontvangen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoekster niet ontvankelijk in haar verzoek tot wraking;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde;
• de belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. S.W.E. de Ruiter, O.M. Harms en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.