ECLI:NL:RBDHA:2020:10803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
C/09/599609 / KG RK 20-1157
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een kantonrechter in een arbeidszaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2020 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, die betrokken was in een arbeidszaak tegen Fieldwork B.V., was het niet eens met een voorlopig oordeel van de kantonrechter, mr. D.E. Alink, dat was gegeven na afloop van een partijdebat. Verzoeker stelde dat de kantonrechter niet objectief was en partijdig had geoordeeld over de hoogte van de billijke vergoeding, terwijl hij vond dat zijn werkgever onterecht had gehandeld door hem op staande voet te ontslaan. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden van verzoeker niet voldoende waren om te concluderen dat de kantonrechter vooringenomen was. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen staat niet toe dat een rechterlijke beslissing als grond voor wraking kan dienen. De wrakingskamer benadrukte dat de rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden nodig zijn om te concluderen dat deze onpartijdigheid in gevaar is. Aangezien het wrakingsverzoek volledig was gebaseerd op het voorlopige oordeel van de kantonrechter, werd het verzoek afgewezen en werd bepaald dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/58
zaak- /rekestnummer: C/09/599609 / KG RK 20-1157
Beslissing van 26 oktober 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
gemachtigde: mr. R. van Viersen te Hoofddorp,
strekkende tot de wraking van:
mr. D.E. Alink,
kantonrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de kantonrechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
Fieldwork B.V.,
vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] ,
gemachtigde: mr. M.J.I. Assink te Rijswijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 16 september 2020;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 18 september 2020, ingekomen bij de griffie op 21 september 2020;
- de schriftelijke reactie van de kantonrechter van 1 oktober 2020;
- het faxbericht van mr. Assink van 5 oktober 2020;
- de e-mail van 5 oktober 2020 16.22 uur van verzoeker, met als bijlage vier geluidsfragmenten;
- de e-mail van 5 oktober 2020 16.31 uur van verzoeker, met als bijlage twee geluidsfragmenten en een brief van verzoeker van 5 oktober 2020;
- de e-mail van 10 oktober 2020 van verzoeker met bijlagen.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen. De gemachtigde van verzoeker en de kantonrechter zijn niet verschenen. De belanghebbende heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de kantonrechter in de zaak met nummer 8682531 RP VERZ 20-50456 tussen verzoeker en Fieldwork B.V.. De zaak betreft – kort gezegd – een arbeidszaak tussen verzoeker (werknemer) en Fieldwork B.V. (werkgever). In het kader van verzoekers re-integratie heeft een mediationgesprek plaatsgevonden tussen partijen, waarin verzoeker zijn werkgever zou hebben bedreigd, waarna hij op staande voet is ontslagen. Verzoeker vordert primair een billijke vergoeding wegens reputatieschade en subsidiair vernietiging van het ontslag. Tijdens de zitting hebben partijen - na een schorsing voor overleg - de kantonrechter gevraagd om een voorlopig oordeel te geven.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zijn aanvullende brief van
5 oktober 2020 en zijn toelichting tijdens de mondelinge behandeling bij de wrakingskamer, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
Verzoeker is het niet eens met het voorlopige oordeel dat de kantonrechter tijdens de zitting heeft gegeven. Verzoeker acht de kantonrechter niet objectief en partijdig in zijn voorlopige oordeel dat de billijke vergoeding niet hoog zal zijn, terwijl de werkgever verzoeker aantoonbaar onterecht heeft ontslagen. Verzoeker vindt dat de rechter onvoldoende rekening heeft gehouden met de door hem aangedragen feiten. Verzoeker wil graag dat een andere rechter met een frisse blik naar de zaak kijkt.
2.3.
De kantonrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Verzoeker vindt de kantonrechter vooringenomen omdat deze een onjuist voorlopig oordeel zou hebben gegeven. De wrakingskamer stelt aan de hand van het proces-verbaal, dat is bevestigd in de schriftelijke reactie van de kantonrechter, vast dat de kantonrechter een voorlopig oordeel heeft gegeven na afloop van het partijdebat ter zitting, met instemming van partijen en hun gemachtigden en met het oog op het overleg tussen partijen over een eventuele schikking. Uit het wrakingsverzoek volgt dat verzoeker het (inhoudelijk) niet eens is met onderdelen van dit voorlopige oordeel. De gronden die verzoeker aanvoert vormen een inhoudelijk betoog over zijn standpunten in de hoofdzaak. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek, dat volledig is gebaseerd op het voorlopige oordeel van de kantonrechter, wordt afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn gemachtigde mr. R. van Viersen;
• de belanghebbende p/a zijn gemachtigde mr. M.J.I. Assink;
• de kantonrechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. S.W.E. de Ruiter, S.M. Krans en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.