ECLI:NL:RBDHA:2020:10801
Rechtbank Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek in een omgangszaak met betrekking tot kinderen
Op 26 oktober 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekers, die zich niet konden vinden in de (tussen)beslissing van de rechter over de omgangsregeling met hun dochter. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekers ontvankelijk waren in hun verzoek, maar dat de wraking zelf niet gegrond was. Verzoekers stelden dat de rechter partijdig was en onvoldoende rekening had gehouden met hun standpunten en feiten. De rechter had echter de beslissing genomen op basis van de geldende wetgeving en de procedurele regels, en de wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking, en dat de motivering van de beslissing niet onbegrijpelijk was. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.