ECLI:NL:RBDHA:2020:10801

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
C/09/599945 / KG RK 20-1181
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in een omgangszaak met betrekking tot kinderen

Op 26 oktober 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekers, die zich niet konden vinden in de (tussen)beslissing van de rechter over de omgangsregeling met hun dochter. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekers ontvankelijk waren in hun verzoek, maar dat de wraking zelf niet gegrond was. Verzoekers stelden dat de rechter partijdig was en onvoldoende rekening had gehouden met hun standpunten en feiten. De rechter had echter de beslissing genomen op basis van de geldende wetgeving en de procedurele regels, en de wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechterlijke beslissing op zich geen grond kan zijn voor wraking, en dat de motivering van de beslissing niet onbegrijpelijk was. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2020/59
zaak- /rekestnummer: C/09/599945 / KG RK 20-1181
Beslissing van 26 oktober 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker] en [verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekers,
advocaat mr. H.W.R. Nakad-Weststrate te Amsterdam,
strekkende tot de wraking van:
mr. C.F. Mewe,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
de gecertificeerde instelling,
en
[pleegouder 1] en [pleegouder 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: de pleegouders.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 11 september 2020;
- de beschikking, mondeling uitgesproken op 11 september 2020 en schriftelijk uitgewerkt op 22 september 2020;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 25 september 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 9 oktober 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat mr. H.W.R. Nakad-Weststrate.
1.3.
Verzoekster [verzoekster] , de rechter en de belanghebbenden zijn niet verschenen. Na afloop van de zitting is gebleken dat een vertegenwoordiger en de gemachtigde van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden per abuis niet tot de zitting zijn toegelaten en dat zij om die reden niet verschenen zijn.
2. Het wrakingsverzoek
2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/598547 / JE RK 20-2053 tussen de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden en verzoekers.
2.2.
Verzoekers hebben blijkens het schriftelijke verzoek en de toelichting tijdens de zitting van de wrakingskamer, het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd.
Op de zitting van 11 september 2020 heeft de rechter mondeling uitspraak gedaan, terwijl verzoekers en hun advocaat niet aanwezig waren op deze zitting. De zitting was op veel te korte termijn gepland, zonder rekening te houden met verhinderdata van verzoekers en hun advocaat. In de beschikking, waarin de mondelinge uitspraak is bevestigd, staat enkel dat verzoekers niet aanwezig waren bij de zitting. Door daarbij geen uitleg te geven over de context en de reden van hun afwezigheid schetst de rechtbank onnodig een negatief beeld van verzoekers en dit geeft blijk van vooringenomenheid jegens verzoekers.
Ook heeft de rechter blijk van partijdigheid gegeven doordat zij tijdens de zitting niet is ingegaan op de gemotiveerde schriftelijke standpunten van verzoekers en hun zelfstandige verzoeken niet in behandeling heeft genomen omdat verzoekers en hun advocaat niet aanwezig waren. De rechter is blijkens het proces-verbaal en de beschikking zonder serieuze toets meegegaan in de – met voldoende bewijs betwiste – standpunten van Jeugdbescherming west en de pleegouders.
Verzoekers achten de rechtbank partijdig omdat zij – kort gezegd – kritiekloos is naar Jeugdbescherming west, die al jaren onzorgvuldig handelt, onwelwillend en vijandig is naar ouders en haar zorgplicht schaadt. Hiermee faciliteert de rechtbank Jeugdbescherming west in het doen van ernstige mensenrechtenschendingen (art. 8 EVRM, art. 7 en 9 IVRK), het inbreuk maken op de grondrechten van ouders (art. 7, 17 en 18 Grondwet) en het gedoogt bovendien al jaren de inbreuken op artikel 6 EVRM. Vanwege de betrokkenheid van vele rechters van de rechtbank Den Haag, die jarenlang het ‘institutioneel jeugdzorggeweld’ hebben gefaciliteerd, dient de zaak te worden verwezen naar een andere rechtbank. Verzoekers verzoeken daarom naast gegrondverklaring van het wrakingsverzoek, om de zaak ambtshalve door te verwijzen en om de executie van de beschikkingen van 2020 te schorsen, of om de gemaakte fouten via enig ander wettig middel te herstellen, zodat de kinderen van verzoekers kunnen terugkeren naar huis.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Verzoekers vinden de rechter vooringenomen omdat deze een onjuiste (tussen)beslissing heeft genomen. De rechter heeft bepaald dat de omgangsregeling tussen verzoekers en hun dochter [dochter] voorlopig opgeschort blijft en dat de behandeling voor het overige wordt aangehouden tot een nader te bepalen zitting van de meervoudige kamer. Hiermee heeft de rechter (voorlopig) het verzoek van Jeugdbescherming west gevolgd. Verzoekers vinden dat de rechter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid door hierin (opnieuw) zonder enige overweging over de standpunten van verzoekers mee te gaan met de standpunten van Jeugdbescherming west.
3.3.
De rechter heeft in haar reactie aangegeven dat de rechtbank bij spoedbeslissing van
28 augustus 2020 de omgangsregeling heeft opgeschort en het verzoek voor het overige heeft aangehouden tot de zitting van 11 september 2020. Het verzoek van de advocaat van verzoekers om de behandeling van de zaak aan te houden is afgewezen, omdat uitstel van de zitting – ondanks de verhindering van de advocaat – niet mogelijk is in verband met het bepaalde in artikel 800 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarbij is ook aan de advocaat van verzoekers medegedeeld dat als de (spoed)beslissing van 28 augustus 2020 zou worden bekrachtigd, de zaak zou worden aangehouden tot een nader te bepalen zittingsdatum, waarbij ook de (overige) verzoeken van verzoekers behandeld zullen worden. In de beschikking van 11 september 2020 heeft de rechter bepaald dat de omgangsregeling voorlopig blijft opgeschort en dat de behandeling voor het overige (zoals was aangekondigd) wordt aangehouden tot een nader te bepalen zitting van de meervoudige kamer. Op die zitting zullen alle verzoeken, inclusief het verzoek om de zaak te verwijzen naar een andere rechtbank, aan de orde komen.
De rechter meent dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is aangezien de behandeling van de zaak is geëindigd door het geven van een einduitspraak. Ten overvloede merkt de rechter op dat geen sprake is van vooringenomenheid van haar zijde.
3.4.
De wrakingskamer overweegt als volgt. De wraking ziet op de (tussen)beslissing van 11 september 2020, waarin de behandeling is aangehouden tot een nader te bepalen zitting van de meervoudige kamer. De wrakingskamer deelt het standpunt van de rechter dat de behandeling van de zaak zou zijn geëindigd door een einduitspraak niet, nu de behandeling is aangehouden en daarover verder zal worden beslist door de meervoudige kamer. De wrakingskamer acht verzoekers derhalve ontvankelijk in hun verzoek.
3.5.
Verzoekers zijn het niet eens met de (tussen)beslissing van de rechter dat de omgangsregeling tussen verzoekers en hun dochter opgeschort blijft. Verzoekers vinden dat de rechter onvoldoende acht heeft geslagen op de door hen aangedragen feiten en dat de rechter ongemotiveerd het standpunt van Jeugdbescherming west heeft gevolgd.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt echter mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Verder moet uitgangspunt zijn dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering van een (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
3.6.
Dat laatste is hier niet aan de orde. De motivering van de beslissing over de omgangsregeling en om de zelfstandige verzoeken van verzoekers aan te houden en de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer, is niet onbegrijpelijk.
3.7.
Hieruit volgt dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
3.8.
Voor zover verzoekers verzoeken om de zaak ambtshalve door te verwijzen en om de executie van de beschikkingen van 2020 te schorsen, of om de gemaakte fouten via enig ander wettig middel te herstellen, zodat de kinderen van verzoekers kunnen terugkeren naar huis, overweegt de wrakingskamer dat zij niet de bevoegdheid heeft om daartoe te beslissen, zoals de advocaat van verzoekers bij de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting heeft erkend.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekers p/a hun advocaat mr. H.W.R. Nakad-Weststrate;
• de belanghebbenden;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. S.W.E. de Ruiter, S.M. Krans en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.