ECLI:NL:RBDHA:2020:10777

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
09/857231-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van 100 kilo harddrugs met als doel transport naar Engeland

Op 28 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het vervoeren van 100 kilo harddrugs. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van ongeveer 60 kilo cocaïne en 40 kilo heroïne. De drugs waren verborgen in saté(saus) verpakkingen en zouden via een transportbedrijf naar Engeland worden verzonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de zending, gebaseerd op chatberichten en verklaringen van getuigen. De verdachte had de vrachtwagen met de pallets op 16 september 2019 overgenomen en deze naar het transportbedrijf in De Lier gereden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van vier jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het drugstransport, evenals zijn eerdere veroordelingen voor vergelijkbare feiten. De rechtbank verklaarde het bewezen verklaarde strafbaar en legde de gevangenisstraf op, met aftrek van de tijd in voorarrest. Daarnaast werden enkele in beslag genomen goederen verbeurd verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/857231-19
Datum uitspraak: 28 oktober 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 10 december 2019, 6 maart 2020, 3 juni 2020, 29 juli 2020 (alle pro forma) en 14 oktober 2020 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Doves en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. W.A.J.A. Welten naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 10 december 2019- ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks de periode tussen 11 september en 17 september 2019 te De
Lier, gemeente Westland en/of Barendrecht althans te Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of buiten het grondgebied van Nederland gebracht, in elk geval (op 16 september 2019 te De Lier, gemeente Westland) opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 60 kilo (bruto) cocaïne en/of ongeveer 40 kilo (bruto) heroïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1] Op 16 september 2019 kwam er bij de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) een melding binnen dat er een zending met vermoedelijk verdovende middelen was aangetroffen bij [naam transportbedrijf] in De Lier. De zending betrof twee pallets met in totaal 32 dozen met bevroren kipsaté en satésaus. Op één van de pallets stond een geopende bak satésaus met daarin een blok dat volgens een indicatieve test van de Douane cocaïne betrof. Een medewerker van [naam transportbedrijf] vertelde dat het eerste nummer waarmee hij werd benaderd over deze zending het telefoonnummer [telefoonnummer 1] was. [2]
De hele zending is in beslag genomen en onderzocht. Uit dit onderzoek is gebleken dat er in totaal (bruto) 62,5 kilo cocaïne en 40,6 kilo heroïne in de bakken kipsaté en satésaus zat. [3]
[getuige 1] , planner bij [naam transportbedrijf] , heeft op 19 september 2019 verklaard dat hij een week eerder op woensdag of donderdag werd gebeld door ene [naam 1] , die twee pallets naar Engeland wilde laten vervoeren. De pallets zijn bij de loods afgeleverd en het viel de loodsmedewerkers op dat ze op een vreemde manier waren verpakt: in smallere dozen dan gebruikelijk, met extra plastic en spanbandjes eromheen.. Ook kreeg [getuige 1] niet, zoals gevraagd, het ingevulde klantformulier terug, maar een uittreksel van de Kamer van Koophandel van [naam bedrijf] , met als activiteiten ‘iets met auto-onderdelen en versnellingsbakken’. Op dat moment vond [getuige 1] de zending zo vreemd worden dat hij de loodsmedewerkers opdracht heeft gegeven één doos van de zending te openen. In de eerste doos werd meteen een pakket aangetroffen. [4]
De verzender van de zending was een nieuwe klant van [naam transportbedrijf] . De eerste e-mail die [naam transportbedrijf] ontving op 11 september 2019 was afkomstig van het e-mailadres [email-adres 1] en was ondertekend met de naam “ [naam 1] ” en “ [naam bedrijf 2] ”. De zending was bestemd voor [naam bedrijf 3] , [adres bedrijf 3] in het Verenigd Koninkrijk. Vervolgens is er op 13 september 2019 nog contact geweest met ditzelfde e-mailadres over de zending. Vanaf 16 september 2019 ontving [naam transportbedrijf] e-mails over deze zending vanaf het mailadres [email-adres 2] , die werden ondertekend met “ [naam 2] ” en “ [naam 3] ”. [5]
Verdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij begin september 2019 samen met [verdachte] iets in de transportsector wilde gaan doen. Hij heeft [verdachte] toen gezegd dat die alles maar moest regelen. Op een gegeven moment had [verdachte] contact met [naam transportbedrijf] . [6]
Via het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 1] en het e-mailadres [email-adres 1] is de FIOD uitgekomen bij [verdachte] .
Uit onderzoek van de onder meer camerabeelden is gebleken dat [verdachte] de vrachtwagen met de pallets met kipsaté, saus en verdovende middelen op 16 september 2019 in Maasdijk heeft overgenomen op de parkeerplaats van een tankstation. [7] Hij is met de vrachtwagen naar [naam transportbedrijf] in De Lier gereden en heeft daar de twee pallets die naar Engeland moesten uitgeladen. [8] Vervolgens heeft hij de vrachtwagen teruggereden naar het tankstation. [9]
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij samen met [medeverdachte 1] een bevrachtingskantoor wilde opzetten onder de naam ‘ [naam bedrijf] ’. Hij heeft voor het transport contact opgenomen met [naam transportbedrijf] met gebruikmaking van zijn eigen telefoonnummer en e-mailadres. Ook heeft hij een aantal mails vanaf het e-mailadres [email-adres 2] verzonden met betrekking tot deze zending. Verdachte heeft de vrachtwagen ergens opgehaald, is naar [naam transportbedrijf] gereden en heeft de twee pallets gelost. [10]
Verdachte was voor het transport benaderd door [naam 4] van [naam bedrijf 4] met de vraag of hij twee pallets voor hem kon verzenden naar Engeland. Op 16 september 2019, de dag van het transport, werd hij gebeld door [naam 4] met de mededeling dat zijn chauffeur aan zijn uren zat; [naam 4] vroeg of verdachte de vrachtwagen met de te versturen pallets kon overnemen. Verdachte ontkent te hebben geweten dat er verdovende middelen in de zending zaten.
Vast staat dus, dat [verdachte] een transport heeft geregeld bij [naam transportbedrijf] en de betreffende pallets heeft vervoerd naar en gelost bij [naam transportbedrijf] . Ook staat vast dat deze pallets ongeveer 40 kilo heroïne en 60 kilo cocaïne bevatten. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of de verdachte wist dat er verdovende middelen in de zending zaten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit, omdat verdachte niet wist dat er verdovende middelen in de zending zaten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
In de mobiele telefoon van [verdachte] zijn 2689 chatberichten aangetroffen die zijn verstuurd naar of afkomstig zijn van ene ‘ [naam 5] ’. Het bijbehorende telefoonnummer [telefoonnummer 2] staat volgens het CIOT op naam van verdachte [medeverdachte 2] . ‘ [naam 5] ’ stuurde op 15 september 2019 een foto van zichzelf naar [verdachte] , waarop [medeverdachte 2] werd herkend door de verbalisanten. Verder heeft deze [naam 5] blijkens een bericht van 12 september 2019 iemand ontslagen die werkte bij de sportschool [naam bedrijf 5] , waarvan [medeverdachte 2] eigenaar is. [11] De rechtbank gaat er dan ook van uit dat [medeverdachte 2] de persoon is die als ‘ [naam 5] ’ in de telefoon van [verdachte] is vermeld.
Op 15 september 2019 stuurde [verdachte] het volgende bericht naar [naam 5] (hierna: [medeverdachte 2] ): “
Ik ben zo klaar met wachten en kanon voer elke hoek te moeten vreten als het morgen mis gaat zie ik het dan wel ook was zo klaar ermee gisteren zo lang wachten had alles inde hoek geankerd en ben naar bed gegaan”. ‘Morgen’, maandag 16 september 2019, was de dag waarop de pallets met verdovende middelen zouden worden verzonden. [12]
Diezelfde dag antwoordde [verdachte] op een bericht van [medeverdachte 2] met “
b&o is de man van overkant (…) das het nieuwe wat morgen weg gaat” en “
Je gaat altijd druk zetten op momenten dat het zo druk is en als ik wat kon uitbesteden had ik mijn handen vrij om daar ruzie over te maken maar ik hou mezelf rustig doordat we nog steeds met onze hele kanker zooi in het oog staan van”. Vervolgens stuurde [verdachte] een afbeelding met daarop een e-mail van [getuige 1] van [naam transportbedrijf] met de tekst: ‘Nee op De Lier is prima. Kan je me nog een mailtje sturen met gegevens voor te lossen?’. [13]
Op 13 december en 16 december 2019 ontving het onderzoeksteam brieven – die qua inhoud hetzelfde waren- van [verdachte] . In deze brieven schreef [verdachte] dat [medeverdachte 2] niet betrokken is geweest bij de zending, maar dat [medeverdachte 1] en hijzelf het transport hebben verzorgd. In de brief staat onder andere: “
Er is vanuit [naam transportbedrijf] gebeld om te vragen naar [naam 5] , het verhaal [naam 5] is tot stand gekomen door mij en [naam 3] om deze Alias te gebruiken zodat we beschermd bleven in ons doen en handelen. Dit wordt verwissel met persoon [medeverdachte 2] omdat hij in mijn telefoon stond als [naam 5] , maar dat klopt dus niet want de [naam 5] die [naam 3] en ik hebben gebruikt staat los van de Alias in mijn telefoon”. [14]
Conclusie van de rechtbank
Er is zoals vermeld geen discussie over het feit dat [verdachte] het transport van 16 september 2019 met [naam transportbedrijf] heeft geregeld en dat hij de pallets met daarin de verdovende middelen bij [naam transportbedrijf] heeft afgeleverd. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de WhatsApp berichten van 15 september 2019 dat [verdachte] wist dat er verdovende middelen in de zending zaten. Hij schreef immers over iets dat op 16 september 2019 mis kon gaan, waarbij een man van de overkant betrokken was (zoals door een verbalisant is opgemerkt, wordt met de ‘de overkant’ vermoedelijk het Verenigd Koninkrijk bedoeld, waar het transport met de drugs voor bestemd was) en verdachte hield zich rustig omdat ze met dit transport in het oog stonden. Verdachte is gevraagd naar de betekenis van deze appberichten, maar heeft zich telkens op zijn zwijgrecht beroepen. Ook heeft hij niet willen uitleggen waarom hij, zoals hij schreef, een alias zou hebben gebruikt bij [naam transportbedrijf] , terwijl zijn naam en die van [medeverdachte 1] daar bekend waren. Voor een transport van kipsaté en saus waren die geheimzinnigheid en het versluierd taalgebruik niet nodig. Nu verdachte geen (andere) uitleg heeft willen geven is de rechtbank van oordeel dat uit deze berichten blijkt dat verdachte wist dat er drugs in de zending verpakt zaten.
Wat de rechtbank sterkt in deze overtuiging is dat [verdachte] het transportbedrijf met [medeverdachte 1] net had opgezet en de eerste zending meteen een illegale lading bleek te bevatten. Daarnaast valt op dat [verdachte] als intermediair een vrachtwagen van een klant zou hebben overgenomen, omdat de chauffeur van die klant aan zijn uren zou zitten.
Dit is alles tezamen maakt dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat [verdachte] opzettelijk ongeveer 60 kilo cocaïne en 40 kilo heroïne heeft vervoerd.
Medeplegen
Dat er meerdere personen bij het transport van deze zending betrokken waren en er tussen hen een nauwe en bewuste samenwerking bestond, blijkt uit het feit dat [verdachte] de vrachtwagen met lading van een ander heeft overgenomen en dat de lading voor Engeland bestemd was. Om die reden acht de rechtbank ook het medeplegen wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
op 16 september 2019te De Lier, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft vervoerd, ongeveer 60 kilo (bruto) cocaïne en ongeveer 40 kilo (bruto) heroïne.
Voor zover in de tenlastelegging typ- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft subsidiair verzocht in de strafmaat rekening te houden met de medische situatie van de zoon van verdachte en de rol van verdachte in het geheel.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het vervoeren van ruim 100 kilo verdovende middelen. Het doel was om deze verdovende middelen naar het Verenigd Koninkrijk te laten transporteren door [naam transportbedrijf] . Door dergelijke handelingen wordt de handel in verdovende middelen niet alleen in Nederland, maar ook in het buitenland in stand gehouden. Daarbij is van belang dat het om stoffen gaat die verslavend werken en schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Bovendien brengt het drugscircuit veel (zware) criminaliteit en overlast met zich mee. De rechtbank neemt het de verdachte ernstig kwalijk dat hij hieraan een bijdrage heeft geleverd, te meer nu verdachte enkel uit financiële motieven heeft gehandeld en zich niet om de gevolgen van zijn handelen voor de maatschappij heeft bekommerd.
Uit de justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 30 juni 2020 blijkt, dat hij op 6 februari 2020 tot een gevangenisstraf van 54 maanden is veroordeeld voor cocaïnesmokkel. Deze veroordeling is nog niet onherroepelijk. Wel staat vast dat de verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd tijdens een schorsing van de voorlopige hechtenis in die zaak.
Volgens de LOVS-oriëntatiepunten staat op het vervoer van meer dan 20 kilo harddrugs een gevangenisstraf van meer dan 50 maanden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank acht een gevangenisstraf van 4 jaren passend en geboden. Een gevangenisstraf van vijf jaren, zoals door de officier van justitie is gevorderd, acht de rechtbank te hoog. Daarbij weegt mee dat uit (chatgesprekken in) het dossier kan worden afgeleid dat verdachte, mogelijk door verkeerde keuzes in het verleden, onder aanzienlijke druk lijkt te zijn gezet om door hem “verpeste transporten” goed te maken met (onder meer) de opbrengst van het onderhavige transport.

7.De in beslag genomen goederen

Op de beslaglijst van 17 juni 2020 staan de volgende voorwerpen:
1. STK Sleutelbos
2. 1.00 STK Sleutel, Scania 4 serie
3. 1.00 STK Onderdeel, CMR BGR [(--)]
4. 1.00 STK Document, factuur invoice no20 dd 15-02-2019
5. 1.00 STK Gegevensdrager SANDISK 4GB
6. 1.00 STK Gegevensdrager Kl: zwart, SEAGATE 1 TB
7. 1.00 DS Doos SAMSUNG met daarin 2 simkaartjes
8. 1.00 STK Telefoontoestel Kl: grijs SAMSUNG A6
9. 1.00 DS Doos karton met daarin meerdere papieren zakken.
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het op de beslaglijst onder 8 genoemde voorwerp verbeurd moet worden verklaard en de overige voorwerpen mogen worden teruggegeven aan de verdachte.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 8 genoemde voorwerp en heeft verzocht de overige voorwerpen op de beslaglijst terug te geven aan de verdachte.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Samsung A6
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 8 genummerde voorwerp, verbeurd verklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit aan verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp het bewezen verklaarde feit is begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Overige voorwerpen op beslaglijst
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 7 en 9 genummerde voorwerpen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen (bijkomende) straf is gegrond op de artikelen:
- 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Beslissing op de in beslag genomen goederen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 8 genummerde voorwerp, te weten:
8. 1.00 STK Telefoontoestel Kl: grijs, SAMSUNG A6;
gelast de teruggave aan verdachte van de op de beslaglijst onder 1 tot en met 7 en 9 genummerde voorwerpen, te weten:
1. STK Sleutelbos
2. 1.00 STK Sleutel, Scania 4 serie
3. 1.00 STK Onderdeel, CMR BGR [(--)]
4. 1.00 STK Document, factuur invoice no20 dd 15-02-2019
5. 1.00 STK Gegevensdrager SANDISK 4GB
6. 1.00 STK Gegevensdrager Kl: zwart, SEAGATE 1 TB
7. 1.00 DS Doos SAMSUNG met daarin 2 simkaartjes
9. 1.00 DS Doos karton met daarin meerdere papieren zakken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mr. D.R. Glass, rechter,
mr. J. Barensen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Haalem, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 oktober 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 63477 (doorgenummerd pagina 1 tot en met 1794) in het onderzoek Tokyo, van de FIOD Belastingdienst..
2.Proces-verbaal douane aantreffen vedomi, p.74-75.
3.Proces-verbaal van ambtshandeling, p.95-96; proces-verbaal van ambtshandeling, p. 90-94; geschriften, rapporten van het Douane Laboratorium, p. 83-88.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p.1531-1533.
5.Geschriften, e-mailberichten ontvangen van [naam transportbedrijf] , p.472-480.
6.Proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , p. 1423-1424.
7.Proces-verbaal van ambtshandelingen, p. 154-160
8.Proces-verbaal van ambtshandelingen p. 145.
9.Proces-verbaal van ambtshandelingen, p.161
10.Verklaring van verdachte ter zitting van 14 oktober 2020.
11.Overzichtsproces-verbaal, p. 23-25.
12.Proces-verbaal van ambtshandeling, p.236.
13.Een geschrift, te weten chatgesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] , p.1184-1185; proces-verbaal van verdenking, p. 115.
14.AMB-034: proces-verbaal ontvangst brief, p.185-187.