ECLI:NL:RBDHA:2020:10769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten babypakket na IVF-behandeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand. Eiseres, die sinds 20 oktober 2016 een bijstandsuitkering ontvangt, had op 13 juli 2020 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een babypakket, maar deze aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Leiden afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het ontbreken van bijzondere omstandigheden die het toekennen van de bijstand rechtvaardigen. Eiseres betwistte dat zij had kunnen reserveren voor deze kosten, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat zij, gezien haar langdurige bijstandsuitkering en het feit dat zij al twee jaar bezig was met IVF, had kunnen voorzien in deze kosten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de kosten van een babypakket als incidentele kosten van het bestaan moeten worden beschouwd, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. De rechtbank volgde de redenering van verweerder dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op deze regel rechtvaardigden. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/5957 en SGR 20/5958
uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 oktober 2020 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J. Hemelaar,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leiden verweerder
(gemachtigde: A. Nijland).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet (Pw) voor de kosten van een babypakket afgewezen.
Bij besluit van 4 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres onegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben schriftelijk toestemming gegeven om een zitting achterwege te laten. Voorts hebben partijen de voorzieningenrechter toestemming gegeven om, indien de zaak zich daartoe leent, met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) direct uitspraak te doen in de hoofdzaak.

Overwegingen

1. Na bestudering van het dossier is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Eiseres ontvangt sinds 20 oktober 2016 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Op 13 juli 2020 heeft zij bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een babypakket. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen en het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die het toekennen van bijzondere bijstand rechtvaardigen.
3. Eiseres betwist dat zij van haar bijstandsuikering voor de kosten van een babypakket heeft kunnen reserveren. Voorts voert zij aan dat volgens de website van verweerder niet is vereist dat er sprake moet zijn van bijzondere omstandigheden om voor een babypakket in aanmerking te komen.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW dient eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft de bijstandverlenende instantie ingevolge deze bepaling een zekere beoordelingsvrijheid. De omstandigheid dat de betrokkene al dan niet de mogelijkheid heeft gehad te reserveren voor de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.2
De kosten van een babypakket en babyuitzet betreffen incidentele algemene kosten van het bestaan, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Niet in geschil is dat deze kosten zich voordoen. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat – zoals hier evenmin in geschil is – kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Het geschil spitst zich dus toe op de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
4.3
Verweerder heeft met juistheid geoordeeld dat van zodanige bijzondere omstandigheden in dit geval geen sprake was. Eiseres ontvangt vanaf 20 oktober 2016, dus bijna vier jaar voorafgaand aan de aanvraag, bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Niet in geschil is dat zij al twee jaar bezig was om via IVF zwanger te worden. Vanaf het moment dat eiseres met het IVF-traject startte danwel vanaf het moment dat zij daadwerkelijk in verwachting was, kon zij voorzien dat zij kosten zou moeten maken voor onder meer het babypakket waarop haar aanvraag betrekking heeft. Zij had dan ook voor deze kosten kunnen reserveren, dan wel deze kunnen voldoen door gespreide betaling achteraf. Hieraan kan niet afdoen dat eiseres als enige bron van inkomsten een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande heeft. Die uitkering moet, gelet op wat in 4.2 is overwogen, ook toereikend worden geacht voor incidentele kosten als hier aan de orde.
4.4
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat uit het beleid van verweerder en uit informatie op de gemeentelijke website volgt dat bijzondere bijstand wordt verleend voor een babypakket. Artikel 8, aanhef en eerste lid van de Beleidsregels bijzondere bijstand Leiden bepaalt dat de kosten van een babypakket voor mensen die aantoonbaar langer dan 28 weken in verwachting zijn van een eerste kind, voor vergoeding in aanmerking kunnen komen indien zij noodzakelijk zijn op grond van bijzondere omstandigheden en er geen sprake is van een voorliggende voorziening. Anders dan eiseres aanvoert, valt hieruit niet af te leiden dat verweerder een aanvraag voor de kosten van een babypakket voor een eerste kind altijd zonder meer toewijst. Immers, in overeenstemming met artikel 35, eerste lid, van de PW, volgt uit deze beleidsregel dat de kosten van het babypakket slechts voor vergoeding in aanmerking komen ingeval van bijzondere omstandigheden. Anders dan eiseres heeft gesteld volgt ook uit informatie op de gemeentelijke website niet dat het babypakket steeds wordt vergoed, nu ook daar wordt vermeld dat het toekennen van bijzondere bijstand maatwerk is en dat per geval wordt beoordeeld of bijzondere bijstand kan worden verleend. Eiseres
5. Gezien het bovenstaande heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van een babypakket op goede gronden afgewezen en die afwijzing met het bestreden besluit terecht gehandhaafd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen
.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.