ECLI:NL:RBDHA:2020:10760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
AWB-20_1689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben eisers, beiden van Eritrese nationaliteit, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel 'nareis'. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de identiteit van de moeder van eisers niet kon worden vastgesteld en er geen toestemming was voor hun vertrek naar Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet tijdig hebben geïnformeerd over de zwangerschap van hun moeder, wat heeft geleid tot het niet kunnen uitvoeren van DNA-onderzoek. Dit onderzoek was noodzakelijk om de familierechtelijke relatie aan te tonen. De rechtbank oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het niet kunnen plaatsvinden van het DNA-onderzoek bij de eisers ligt, en dat de staatssecretaris niet gehouden was om het onderzoek op een andere locatie te faciliteren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de hoorplicht in bezwaar is geschonden, maar dat dit gebrek niet heeft geleid tot benadeling van eisers, aangezien de staatssecretaris bewijsnood had aangenomen en DNA-onderzoek had aangeboden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat de staatssecretaris het griffierecht van € 178,- aan eisers moest vergoeden en veroordeelde de staatssecretaris tot betaling van proceskosten van € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/1689
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 22 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser 1] , geboren op [geboortedatum] en

[eiser 2], geboren op [geboortedatum] ,
beiden van Eritrese nationaliteit,
gezamenlijk te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. M.L. van Leer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Kersten, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het doel ‘nareis’ afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 3 september 2020 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Bij de zitting was ook de heer [referent] (referent) aanwezig.

Overwegingen

Feiten
1. Referent zegt dat hij de biologische vader is van eisers. Hij heeft sinds 14 oktober 2014 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft op 27 december 2017 voor (onder andere) eisers een aanvraag ingediend voor een mvv in het kader van nareis.
Besluitvorming verweerder
2.1
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat hij niet de identiteit van de achterblijvende moeder van eisers (moeder) kan vaststellen en niet kan vaststellen of zij toestemming geeft voor hun vertrek naar Nederland. Daarnaast is de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent niet aangetoond.
2.2
Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft verweerder aan eisers, referent en de moeder DNA-onderzoek aangeboden om hun familierechtelijke relatie aan te tonen. Verweerder heeft dit aanbod gedaan omdat hij heeft vastgesteld dat sprake is van bewijsnood. Eisers hebben hierop aangegeven mee te willen werken aan het DNA-onderzoek. De Nederlandse ambassade te Addis Abeba, Ethiopië, heeft een afspraak met eisers en de moeder voor DNA-afname op 17 september 2019 geannuleerd. Een afspraak op 26 september 2019 is om onbekende reden niet doorgegaan. Uiteindelijk is op 8 oktober 2019 van eisers DNA afgenomen op de ambassade, maar niet bij de moeder omdat zij wegens haar zwangerschap vanuit Ethiopië naar Eritrea zou hebben moeten terugkeren.
2.3
Verweerder heeft de identiteit van de moeder niet kunnen controleren omdat zij niet is verschenen op de ambassade om daar DNA af te staan en een toestemmingsverklaring in te vullen en te ondertekenen. Volgens verweerder hadden referent, gemachtigde of eisers hem (tijdig) moeten informeren dat de zwangerschap van de moeder haar belemmerde langer in Ethiopië te blijven. Zij hebben dat nagelaten en de gevolgen komen voor rekening en risico van eisers.
Standpunt eisers
3.1
Eisers betwisten dat verweerder hen kan tegenwerpen dat zij hem niet tijdig hebben geïnformeerd over de zwangerschap van hun moeder en dat zij om die reden niet bij de afspraak op 8 oktober 2019 op de ambassade aanwezig kon zijn. Tussen het moment dat verweerder eisers informeerde dat er DNA-onderzoek zou worden opgestart en de afspraak op 8 oktober 2019, ligt een periode van drieënhalve maand. Ook heeft de ambassade tot twee maal toe de afspraak, zonder reden en op het laatste moment, afgezegd. Dit terwijl eisers al bij de ambassade aanwezig waren. Uiteindelijk was het voor de moeder niet meer mogelijk om zich te melden, omdat zij hoogzwanger was en ieder moment kon gaan bevallen.
3.2
Verder voeren eisers aan dat verweerder gehouden is om DNA-afname voor de moeder mogelijk te maken op de Italiaanse ambassade in Asmara, te Eritrea. De grenzen tussen Eritrea en Ethiopië zijn namelijk sinds april 2019 gesloten en uitreis, zonder toestemming van de Eritrese autoriteiten, is strafbaar. Bovendien betreft het een verzoek om gezinshereniging van een erkend vluchteling met zijn minderjarige kinderen. Verwezen wordt naar de samenwerkingsverplichting die voortvloeit uit de Gezinsherenigingsrichtlijn [1] en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof) van 13 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:192) inzake E.
3.3
Subsidiair stellen eisers zich op het standpunt dat van verweerder, op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verwacht mag worden dat gemotiveerd wordt waarom de omstandigheden van eisers en de onmogelijkheid om een verifieerbare toestemmingsverklaring te overleggen, geen aanleiding vormen voor toepassing van artikel 4:84 Awb.
Beoordeling rechtbank
4.1
Naar het oordeel van de rechtbank komt het feit dat er geen DNA-onderzoek heeft kunnen plaatsvinden voor rekening en risico van eisers nu zij hebben nagelaten om verweerder (tijdig) te informeren dat haar zwangerschap de moeder dwong naar Eritrea terug te keren. Dat één van de eerder gemaakte afspraken geen doorgang heeft gevonden door toedoen van de ambassade en er drieënhalve maand is verstreken sinds verweerder het DNA-onderzoek heeft opgestart, doen daaraan niet af. Immers, bij brief van 21 juni 2019 heeft verweerder vermeld dat vanwege de drukte bij de diplomatieke vertegenwoordiging in Addis Abeba het mogelijk iets langer zou duren voordat er contact met eisers zou worden opgenomen voor het maken van een afspraak. Ook staat er in die brief dat de afspraak voor het onderzoek zo snel mogelijk en uiterlijk binnen vier weken moet zijn gemaakt, maar dat het daadwerkelijke onderzoek later kan plaatsvinden.
Daar komt nog bij dat eisers tegenstrijdige verklaringen geven waarom de moeder niet op de afspraak op 8 oktober 2019 is verschenen. De brief van de gemachtigde van eisers van 25 oktober 2019 en het beroepschrift suggereren dat de moeder hoogzwanger was en vanwege de nabije bevalling moest terugkeren naar Eritrea. Op de zitting is als verklaring gegeven dat de moeder na haar bevalling met [eiser 2] , de pasgeboren baby en haar tweejarig kindje is afgereisd naar Addis Abeba en dat zij naar Eritrea is teruggekeerd in opdracht van haar man; hij kon vanwege verplichtingen in het kader van militaire dienst niet meer op hun achtergebleven kinderen passen. Onder deze omstandigheden is verweerder niet gehouden tot een DNA-onderzoek op de Italiaanse ambassade in Eritrea. De enkele verwijzing (zonder nadere onderbouwing) van eisers naar de samenwerkingsverplichting zoals opgenomen in de Gezinsherenigingsrichtlijn en het arrest van het Hof inzake E. kan niet leiden tot een ander resultaat. Doordat er geen DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden, blijft het onduidelijk of de moeder daadwerkelijk de moeder is van eisers en dat is voldoende reden om de aanvragen af te wijzen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2
Verder is de rechtbank van oordeel dat eisers het beroep op artikel 4:84 van de Awb niet hebben onderbouwd. Gelet hierop slaagt deze beroepsgrond evenmin.
4.3
Over de stelling dat de hoorplicht in bezwaar is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt het bestuursorgaan, voordat hij op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Het bezwaar is kennelijk ongegrond als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 12 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4095). De hoorplicht is een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure, waarvan slechts in uitzonderingsgevallen kan worden afgezien. Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift, de vragenlijsten gezinsband en de overgelegde stukken, heeft verweerder bewijsnood aangenomen en DNA-onderzoek aangeboden. Onder die omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder het bezwaar niet kennelijk ongegrond had mogen verklaren. Verweerder had daarom niet mogen afzien van het horen in bezwaar. Eisers stellen dus terecht dat de hoorplicht is geschonden. Echter, nu niet gebleken is dat eisers door de schending van de hoorplicht zijn benadeeld, verweerder heeft immers bewijsnood aangenomen en DNA-onderzoek aangeboden, zal de rechtbank het gebrek onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren.
4.4
Het beroep is ongegrond.
4.5
Omdat eisers terecht hebben gesteld dat de hoorplicht is geschonden, ziet de rechtbank aanleiding om op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
4.6
Ook ziet de rechtbank vanwege de schending van de hoorplicht in bezwaar aanleiding tot veroordeling van verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het griffierecht van € 178,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Broekhof, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Belhaj, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2020.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.