ECLI:NL:RBDHA:2020:10744

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.16759
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid homoseksuele gerichtheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Iraakse man, een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend, die was afgewezen op basis van de ongeloofwaardigheid van zijn homoseksuele gerichtheid. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen op 8 september 2020, waarbij hij stelde dat eiser zijn homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar beide partijen zijn niet verschenen tijdens de zitting op 30 september 2020.

Eiser heeft aangevoerd dat hij vreest voor zijn veiligheid in Irak vanwege zijn homoseksualiteit en dat hij eerder is mishandeld door zijn familie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers verklaringen over zijn homoseksuele gerichtheid vaag en tegenstrijdig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn claims te onderbouwen, en dat de staatssecretaris op goede gronden heeft geoordeeld dat er geen reëel risico bestaat voor eiser bij terugkeer naar Irak. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16759

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 8 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.16760, plaatsgevonden op 30 september 2020. Beide partijen zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1993 en de Iraakse nationaliteit te hebben. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend waaraan hij zijn homoseksuele gerichtheid ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft eisers homoseksuele gerichtheid destijds ongeloofwaardig geacht en de aanvraag bij besluit van 25 februari 2016 afgewezen. Dit besluit is in rechte vast komen te staan door een ongegrond beroep van eiser bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 29 maart 2016, die is bevestigd bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 juli 2016.
1.2.
Op 24 april 2019 heeft eiser zijn opvolgende asielaanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en het niet veilig is voor hem om terug te keren naar Irak. Eiser vreest voor zijn familie en stam. Op zijn telefoon heeft eiser foto’s van zijn familie als bewijs. Eiser stelt in Nederland lastig te zijn gevallen door een Irakees en Palestijn. Eisers vader zou contact hebben gekregen met deze mannen en via hen contact met eiser hebben gekregen. Toen eiser zijn telefoon uitleende aan de Palestijn, zou deze foto’s hebben doorgestuurd naar eisers vader waaruit de homoseksuele gerichtheid van eiser blijkt. Daarnaast stelt eiser dat hij in Irak meerdere keren is mishandeld door zijn familie, omdat hij zich niet hield aan hun religieuze gebruiken. Eiser stelt dat hij niet gelovig is en dat het voor hem onmogelijk zal zijn in Irak zijn huidige leefstijl voort te zetten.
3. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in samenhang bezien met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn homoseksuele gerichtheid en het niet volgen van een religie niet aannemelijk heeft gemaakt.
4.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn homoseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat eiser volgens verweerder onvoldoende zou hebben verklaard over zijn geaardheid heeft te maken met het feit dat eiser zich niet zodanig op zijn gemak voelde dat hij verklaringen heeft kunnen afleggen die verweerder als voldoende ziet.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde homoseksuele gerichtheid van eiser en de daaruit volgende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hiertoe heeft verweerder niet ten onrechte verwezen naar eisers verklaring in het gehoor opvolgende aanvraag waarin eiser stelt dat hij ook niet weet waarom zijn homoseksuele gerichtheid, in tegenstelling tot de vorige procedure, nu wel geloofwaardig zou moeten worden geacht door verweerder. Alhoewel eiser heeft verklaard het moeilijk te vinden zijn gevoelens te beschrijven (pagina 11 van het gehoor opvolgende aanvraag), heeft verweerder van eiser mogen verwachten dat hij zijn gevoelens en gedachten over zijn homoseksuele geaardheid tot op zekere hoogte kan verduidelijken. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers verklaringen hierover vaag en beperkt zijn. De stelling van eiser dat hij zich niet op zijn gemak voelde waardoor hij niet voldoende heeft kunnen verklaren, volgt de rechtbank niet. Zoals verweerder op pagina 6 van het bestreden besluit heeft uiteengezet, kan niet anders worden geconstateerd, dan dat verweerder eiser uitgebreid en op zorgvuldige wijze (namelijk met inachtneming van eventuele behoeftes van eiser), in de gelegenheid heeft gesteld om te verklaren over zijn gestelde homoseksualiteit.
Voorts is van belang dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over zijn seksuele ervaringen met mannen. Zoals verweerder terecht stelt, heeft eiser in het aanvullend gehoor enerzijds verklaard dat zijn eerste seksuele ervaring rond de leeftijd van 15 of 16 jaar plaatsvond met zijn neven (pagina 7 van het aanvullend gehoor), terwijl hij daarna stelt dat hij daarvoor al met zijn buurjongen seksueel actief was (pagina 11 van het aanvullend gehoor). Ook heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat eisers actieve seksuele leven op jonge leeftijd moeilijk valt te rijmen met zijn verklaring dat hij op zijn achttiende zijn eerste liefdesrelatie kreeg, maar dit geen seksuele relatie betrof.
5.2.
Eiser heeft verklaard dat zijn familie niets wist over zijn seksuele geaardheid toen hij nog in Irak woonde. Eisers vader zou contact hebben gekregen met een Palestijn en Irakees die bij eiser in de opvang verbleven. De Palestijn zou foto’s van eiser hebben doorgestuurd aan eisers vader waaruit de homoseksuele gerichtheid van eiser blijkt. Verweerder heeft niet ten onrechte bevreemdend geacht dat eiser zijn telefoon uitleende aan de betreffende Palestijn. Niet valt in te zien dat eiser zijn telefoon uitleent in deze situatie, nu eiser meerdere zeer persoonlijke foto’s op zijn telefoon had staan waaruit zijn homoseksuele gerichtheid zou blijken en dit dus risico met zich meebracht. Hiertoe is voorts van belang dat eiser zelf ook heeft verklaard niet te weten waarom hij de telefoon heeft uitgeleend. Ook heeft verweerder het bevreemdend mogen achten dat eiser niet kan verklaren wanneer de foto’s precies zijn doorgestuurd naar zijn vader.
6. Eiser heeft voor het overige verzocht hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Nu verweerder hier in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd op in is gegaan en eiser deze gronden, anders dan besproken in voormelde rechtsoverwegingen, in beroep niet nader heeft onderbouwd, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat.
7.
Nu de homoseksuele gerichtheid en de daaruit volgende problemen van eiser door verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig zijn geacht, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dan wel dat sprake is van een gegronde vrees voor vervolging. Dit betekent dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8.
Het voorgaande betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000, in samenhang bezien met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
9.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.