ECLI:NL:RBDHA:2020:10742

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.16706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van veilig land van herkomst en humanitaire gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Marokkaanse vrouw, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres heeft aangevoerd dat zij vreest voor geweld van haar ex-partner en dat Marokko niet veilig voor haar is. Tijdens de zitting op 30 september 2020, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft eiseres haar situatie toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Eiseres heeft niet voldoende aangetoond dat zij in haar specifieke geval gevaar loopt. De rechtbank heeft ook de argumenten van eiseres over humanitaire gronden en de situatie in Marokko beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een verblijfsvergunning op humanitaire gronden rechtvaardigen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.16706

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

ProcesverloopBij besluit van 9 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.16707, via een Skype-verbinding plaatsgevonden op 30 september 2020. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1986 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2.
Eiseres heeft – samengevat weergegeven – aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij vreest te worden vermoord of verminkt door haar ex-partner [A] . Eiseres stelt dat haar ex-partner een drugsdealer is en dat hij haar tijdens hun relatie mishandelde. Eiseres zou door de mishandelingen een miskraam hebben gekregen en door hem zijn bedreigd toen zij aangaf bij hem weg te gaan. Toen eiseres bij haar nieuwe baan ervan op de hoogte werd gesteld dat vrienden van haar ex-partner naar haar op zoek waren op haar werkplek, is zij het land ontvlucht. Verder heeft zij problemen ondervonden met de kinderen van haar eerste ex-partner, [B] . Daarnaast is eiseres als kind opgegroeid in een tehuis waar twee maal is geprobeerd haar te verkrachten. Eiseres stelt op haar zeventiende het tehuis te hebben verlaten en te zijn verkracht op straat. Tot slot wordt zij vanwege haar afkomst gediscrimineerd bij sollicitaties.
3.1.
Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Nationaliteit, identiteit en herkomst;
- Problemen gedurende verblijf in tehuis als minderjarige;
- Problemen met de kinderen van ex-partner [B] ;
- Problemen met ex-partner [A] ;
- Discriminatie bij het vinden van werk vanwege afkomst.
Verweerder acht de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Verweerder acht eveneens de problemen gedurende het verblijf in het tehuis en de problemen met ex-partner [A] geloofwaardig. De problemen met de kinderen van ex-partner [B] worden geloofwaardig geacht met uitzondering van de verklaringen van eiseres over ‘zwarte magie’. De discriminatie bij het vinden van werk vanwege de afkomst van eiseres wordt tot slot niet gevolgd door verweerder.
3.2.
Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in samenhang bezien met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Verweerder beschouwt Marokko als veilig land van herkomst en stelt dat eiseres er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij desondanks in Marokko te vrezen heeft voor problemen die internationale bescherming rechtvaardigen.
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Voor zover van belang wordt in het navolgende ingegaan op hetgeen namens eiseres tegen het bestreden besluit is aangevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Ter zitting is gebleken dat eiseres niet (langer) betwist dat Marokko door verweerder terecht is aangemerkt als veilig land van herkomst. Eiseres meent echter dat Marokko in haar specifieke geval niet kan worden aangemerkt als veilig land, nu de overheid haar niet kan beschermen tegen de bedreigingen van de kinderen van haar ex-partner [B] en tegen de bedreigingen van haar ex-partner [A] en andere criminelen. De Marokkaanse overheid is vanwege de corruptie niet in staat haar te beschermen.
5.2.
Aangezien er een algemeen rechtsvermoeden bestaat dat vreemdelingen uit Marokko geen bescherming nodig hebben, ligt het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat Marokko voor haar wegens haar specifieke omstandigheden niet veilig is. Vanwege het algemeen rechtsvermoeden, zal daarbij een hoge drempel gelden. Dit laat onverlet dat verweerder hetgeen eiseres aanvoert over haar specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat het betreffende land voor die vreemdeling niet veilig is, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474).
5.3.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat Marokko voor haar persoonlijk niet als veilig land kan worden aangemerkt. Verweerder heeft de problemen met de familie van haar ex-partner [B] weliswaar (grotendeels) geloofwaardig geacht, maar heeft ook van belang mogen achten dat deze problemen zich ongeveer tien jaar geleden voor het laatst hebben voorgedaan. Daarbij is eveneens van belang dat eiseres heeft verklaard sindsdien nooit meer contact te hebben gehad met haar ex-partner [B] en diens familie. Niet is dan ook gebleken dat zij bij terugkeer opnieuw problemen zal ondervinden met de familie van haar ex-partner [B] . Eveneens heeft verweerder niet ten onrechte van belang geacht dat eiseres zich voor deze problemen nooit tot de Marokkaanse autoriteiten heeft gewend. Niet is daarom gebleken dat de autoriteiten haar niet zouden willen of kunnen beschermen of dat het vragen van bescherming bij voorbaat kansloos is.
Ook ten aanzien van de problemen met ex-partner [A] heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat hiermee niet aannemelijk is gemaakt dat Marokko niet als veilig land kan worden aangemerkt voor eiseres. Eiseres heeft verklaard aangifte te hebben gedaan naar aanleiding van de problemen, maar deze aangifte te hebben ingetrokken als gevolg van telefonische bedreigingen. Verweerder heeft mogen stellen dat dit geen verschoonbare reden is om af te zien van het vragen om bescherming, nu eiseres er zelf voor heeft gekozen haar aangifte in te trekken, en zij de aangifte ook juist had kunnen onderbouwen met de telefonische bedreiging. Ten aanzien van de problemen met haar ex-partner [A] is gelet op het voorgaande daarom evenmin gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten eiseres niet kunnen of willen beschermen, dan wel dat het vragen van bescherming bij voorbaat kansloos is.
6.1.
Eiseres voert voorts aan dat zij recht heeft op een verblijfsvergunning op humanitaire gronden.
6.2.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De rechtbank overweegt hiertoe dat eiseres niet heeft onderbouwd waarom zij in aanmerking zou komen voor de betreffende verblijfsvergunning. Niet is gebleken van overige bijzondere, individuele omstandigheden waardoor verweerder aanleiding had moeten zien eiseres op humanitaire gronden in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning.
7.1.
Eiseres voert verder aan dat zij bij terugkeer in Marokko zal belanden in een situatie die strijdig is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) als gevolg van de economische en materiële deprivatie aldaar. Eiseres stelt onvoldoende financiële middelen te hebben, niet in primaire levensbehoeften te kunnen voorzien en geen toegang tot de gezondheidszorg en sociale voorzieningen te hebben.
7.2.
Deze beroepsgrond faalt eveneens. Eiseres heeft naast de stelling ten aanzien van artikel 3 van het EVRM, op geen enkele wijze onderbouwd waarom zij bij terugkeer in een dusdanig slechte situatie terechtkomt dat sprake zal zijn van economische en materiële deprivatie. De rechtbank acht voorts van belang dat eiseres in Marokko een baan had en zich kennelijk financieel zelfstandig staande heeft kunnen houden.
8.1.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. Omdat eiseres voorts afkomstig is uit een veilig land van herkomst heeft verweerder de aanvraag van eiseres terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
8.2.
Nu verweerder de asielaanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw, gelezen in verbinding met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder eiseres ten onrechte geen vertrektermijn heeft gegund en een inreisverbod van twee jaren heeft opgelegd. Gelet op artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw, gelezen in samenhang met paragraaf A3/3.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 kan verweerder bij een eerste aanvraag de vertrektermijn onthouden als een vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst. Omdat eiseres Nederland onmiddellijk moet verlaten, dient verweerder aan eiseres een inreisverbod op te leggen (zie artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw). Eiseres heeft geen (bijzondere, individuele) omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat verweerder voor een kortere termijn had moeten kiezen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.