In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraakse nationaliteit houdende vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf in Nederland met als doel familiebezoek. De aanvraag werd op 14 december 2018 door de minister afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 25 september 2019 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres stelde dat zij recht had op een meerjarenvisum omdat zij eerder in Nederland had gewoond en familie in Nederland had. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een visum. De rechtbank concludeerde dat de sociale en economische binding van eiseres met Irak onvoldoende was om een tijdige terugkeer te waarborgen.
De rechtbank heeft de afwijzing van de visumaanvraag door de minister bevestigd en het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank gaf aan dat eiseres niet had aangetoond dat zij de gestelde maandelijkse inkomsten daadwerkelijk ontving en dat er geen bewijs was van haar economische binding met Irak. De uitspraak werd gedaan door mr.drs. J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt. Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.