In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die een vergunning voor verblijf als vreemdeling had aangevraagd. De aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen bij besluit van 8 mei 2019. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, volgde op 28 augustus 2019.
De voorzieningenrechter overweegt dat ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, in deze zaak is vastgesteld dat niet langer voldaan wordt aan het connexiteitsvereiste, wat betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op een eerdere uitspraak van de rechtbank op 16 september 2020, waarin het beroep van verzoeker ongegrond werd verklaard.
De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing genomen zonder dat partijen op een zitting zijn uitgenodigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze uitspraak worden ingesteld. De uitspraak is gedaan door mr.drs. J.J.P. Bosman, in aanwezigheid van griffier mr. J.F.A. Bleichrodt.