In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser om een vergunning voor verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Eiser, die de Surinaamse nationaliteit heeft en al lange tijd in Nederland verblijft, heeft zijn aanvraag op 8 mei 2019 ingediend. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 28 augustus 2019 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser.
Tijdens de zitting, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij niet in het bezit is van identiteitspapieren en dat hij niet in staat is om documenten te verkrijgen. Eiser heeft ook zijn medische situatie en zijn beroep op artikel 8 van het EVRM aangehaald, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt te voldoen aan de voorwaarden voor verblijf onder het buitenschuldbeleid. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende stappen heeft ondernomen om zijn terugkeer naar Suriname te realiseren en dat hij geen bewijs heeft geleverd dat hij niet in staat is om een reisdocument te verkrijgen.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser werd geadviseerd om zich tot de Dienst Terugkeer & Vertrek te wenden voor een nieuwe aanvraag, mocht hij een verklaring van de Surinaamse autoriteiten kunnen overleggen. De uitspraak werd gedaan door mr.drs. J.J.P. Bosman, met mr. J.F.A. Bleichrodt als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.