ECLI:NL:RBDHA:2020:10735

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7189
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergunning voor verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser om een vergunning voor verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Eiser, die de Surinaamse nationaliteit heeft en al lange tijd in Nederland verblijft, heeft zijn aanvraag op 8 mei 2019 ingediend. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna eiser bezwaar maakte. Het bezwaar werd op 28 augustus 2019 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep door eiser.

Tijdens de zitting, die via een Skype-verbinding plaatsvond, heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij niet in het bezit is van identiteitspapieren en dat hij niet in staat is om documenten te verkrijgen. Eiser heeft ook zijn medische situatie en zijn beroep op artikel 8 van het EVRM aangehaald, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt te voldoen aan de voorwaarden voor verblijf onder het buitenschuldbeleid. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende stappen heeft ondernomen om zijn terugkeer naar Suriname te realiseren en dat hij geen bewijs heeft geleverd dat hij niet in staat is om een reisdocument te verkrijgen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Eiser werd geadviseerd om zich tot de Dienst Terugkeer & Vertrek te wenden voor een nieuwe aanvraag, mocht hij een verklaring van de Surinaamse autoriteiten kunnen overleggen. De uitspraak werd gedaan door mr.drs. J.J.P. Bosman, met mr. J.F.A. Bleichrodt als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7189

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F.M.A. Coenen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een vergunning voor verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken afgewezen.
Bij besluit van 28 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op
16 september 2020. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser stelt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, nu hij niet in het bezit is van identiteitspapieren en op geen enkele wijze aan documenten kan komen.
Hij stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1960 en de Surinaamse nationaliteit te hebben. Hij verblijft al heel lang in Nederland, leeft op straat en heeft vaak in vreemdelingendetentie gezeten, maar uitzetting is niet gelukt. Hijzelf en verweerder hebben zijn vertrek niet kunnen realiseren. Verder stelt eiser dat verweerder de overgelegde medische documenten en zijn beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) onvoldoende heeft meegewogen. Tot slot beroept eiser zich op schending van de hoorplicht.
3. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt aan de voorwaarden van het buitenschuldbeleid te voldoen. Niet gebleken is dat eiser voldoende stappen heeft ondernomen om zijn terugkeer naar Suriname te realiseren. Niet aangetoond is dat eiser zich de laatste jaren heeft gewend tot de Surinaamse autoriteiten of de Dienst Terugkeer & Vertrek (de DT&V) voor bemiddeling voor zijn vertrek uit Nederland. Daarbij is van belang dat eiser geen verklaring van de Surinaamse autoriteiten heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij niet in het bezit kan worden gesteld van een reisdocument of van een vervangend reisdocument. Het enkele feit dat eiser diverse malen, in 2010 voor het laatst, aan de Surinaamse autoriteiten is gepresenteerd voor de afgifte van een laissez-passer, is onvoldoende. Gelet op het voorgaande kan geen bewijsnood worden aangenomen. Het beroep op artikel 8 van het EVRM leidt niet tot een ander oordeel, nu eiser zijn gestelde familie- en privéleven niet heeft onderbouwd. De overgelegde medische stukken leiden evenmin tot een ander oordeel, nu dit alleen ziet op klachten die bij de aanvraag al bekend waren. Eiser heeft daarnaast nog steeds geen volledige en ondertekende toestemmingsverklaring overgelegd. Gezien de omstandigheden heeft verweerder verder van het horen in bezwaar kunnen afzien.
4.
Ter zitting is besproken dat eiser zich tot de DT&V kan wenden en een nieuwe aanvraag kan indienen als er een verklaring is van de Surinaamse autoriteiten dat zij geen vervangend reisdocument zullen afgeven.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier, op 16 september 2020.
griffier de rechter is verhinderd te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.