ECLI:NL:RBDHA:2020:10730

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
SGR 20/2429
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing WIA-uitkering en IVA-uitkering wegens niet voldoen aan wachttijd en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A. Spek, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door F.J. Latenstein. Eiser had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering met terugwerkende kracht naar 12 maart 2014, maar de rechtbank oordeelde dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De rechtbank stelde vast dat eiser zich op 12 maart 2014 niet ziek had gemeld en pas in april 2016 een WIA-aanvraag indiende. Eiser had tot 10 mei 2016 gewerkt en was op dat moment hersteld, waardoor hij geen recht had op een ZW-uitkering. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere verlichtende omstandigheden waren die de arbeidsongeschiktheid van eiser zouden rechtvaardigen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2429

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Spek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd met ingang van 9 maart 2016 een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan eiser toe te kennen.
Bij besluit van 12 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit, onder wijziging van de motivering, gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen rondom het Coronavirus zijn partijen bij brief van
13 augustus 2020 gevraagd of zij toestemming geven om de zaak schriftelijk af te doen. Eiser heeft bij brief van 21 augustus 2020 aangegeven geen toestemming te verlenen voor een schriftelijke afdoening. Verweerder heeft bij e-mail van 24 augustus 2020 aangegeven wel toestemming te verlenen voor een schriftelijke afdoening van de zaak.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2020.
Eiser is verschenen, vergezeld van een begeleider en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is
L. Makaddam, tolk in de Arabische taal, verschenen.

Overwegingen

1.1
Eiser is laatstelijk, van 1 januari 2014 tot en met 31 maart 2015, werkzaam geweest als imam/godsdienstleraar voor 40 uur per week bij de moskee in Naaldwijk. Op
4 april 2016 heeft hij zich ziek gemeld vanwege klachten die voortvloeien uit slechtziendheid en diabetes mellitus type 2. Hij ontving op het moment van ziekmelden een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Aan eiser is na deze ziekmelding een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2
Bij besluit van 5 mei 2016 heeft verweerder eisers ZW-uitkering per 10 mei 2016 beëindigd, omdat hij met ingang van die datum weer arbeidsgeschikt is. Bij beslissing op bezwaar van 9 november 2016 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 5 mei 2016, onder wijziging van de motivering, gehandhaafd. Tegen deze beslissing op bezwaar heeft eiser beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep (met zaaknummer SGR 16/9317) is, na tussenuitspraak van 5 juli 2017 [1] , bij uitspraak van 24 januari 2018 gegrond verklaard, waarbij de beslissing op bezwaar van
9 november 2016 is vernietigd en verweerder is opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit op het bezwaar te nemen.
1.3
Verweerder heeft nadien een medisch en arbeidskundig onderzoek laten verrichten door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en de arbeidsdeskundige b&b. Op basis van dit medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder het bezwaar van eiser bij beslissing op bezwaar van 25 mei 2018 ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser per 10 mei 2016 geschikt is te achten voor zijn arbeid en dat eisers ZW-uitkering derhalve terecht per die datum is beëindigd. Het tegen deze beslissing op bezwaar ingestelde beroep (met zaaknummer SGR 18/4347) is door deze rechtbank bij uitspraak van 31 januari 2019 [2] ongegrond verklaard.
1.4
Met een aanvraag van 10 april 2019 heeft eiser per 12 maart 2014 verzocht om een WIA-uitkering. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat eiser de wachttijd van 104 weken niet heeft doorlopen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Vervolgens heeft verweerder een medisch onderzoek laten verrichten. Naar aanleiding van de resultaten hiervan heeft verweerder eiser bij brief van 22 november 2019 medegedeeld voornemens te zijn het primaire besluit te wijzigen, in die zin dat de motivering wordt aangepast. Volgens verweerder kan uit de rapportages van de arts worden opgemaakt dat de beperkingen van eiser worden onderkend, maar dat eiser desondanks vanaf 10 mei 2016 geschikt is te achten voor zijn arbeid met verlichtende werkomstandigheden. Eiser heeft dan ook geen recht op een WIA-uitkering, nu er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid en de wachttijd niet is volgemaakt. Eiser heeft op
19 december 2019 bezwaar gemaakt tegen het voorgenomen besluit.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering, omdat hij de wachttijd van 104 weken niet doorlopen heeft. Verweerder verwijst daarbij naar de brief van 22 november 2019.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij zijn in de aanvraag en in het bezwaarschrift ingenomen standpunt dat hij aangemerkt moet worden als een ‘medische afzakker’ niet langer handhaaft. Wel is eiser van mening dat hij per 12 maart 2014 recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) zonder wachttijd. Zijn werkzaamheden zijn in de loop van het dienstverband steeds meer teruggebracht, zonder dat dit heeft geleid tot een aanpassing van de arbeidsovereenkomst. Eiser betwist dat de situatie waarin hij werkte, aangemerkt kan worden als een bijzonder verlichtende omstandigheid. Het steeds meer neerleggen van werkzaamheden dan wel taken mag niet worden gelijkgesteld met bijzonder verlichtende omstandigheden. Eiser werd door vrijwilligers en bestuursleden van(uit) de moskee begeleid, zodat hij toch gelovigen kon bezoeken. Doordat de moskee steeds hogere eisen aan eiser stelde en zijn slechtziendheid toenam, was het niet meer mogelijk om zijn werk te doen. Dit heeft ertoe geleid dat eisers arbeidsovereenkomst niet verlengd werd.
4.1
De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was met ingang van 12 maart 2014. De rechtbank acht hierbij allereerst van belang dat eiser zich toentertijd niet heeft ziekgemeld. Eiser heeft pas in april 2019 met terugwerkende kracht een WIA-aanvraag per 12 maart 2014 ingediend. Eiser heeft dit ook ter zitting bevestigd. Voorts acht de rechtbank van belang dat de datum 12 maart 2014 slechts in het dossier is terug te vinden als de dag waarop de huisarts de diagnose diabetes mellitus type 2 heeft gesteld. Dat eiser, zoals hij ter zitting naar voren bracht, toen de wet niet kende en niet wist dat hij zich ziek kon melden, maakt niet dat eiser met terugwerkende kracht per 12 maart 2014 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt geacht kan worden. Hetgeen eiser in beroep naar voren heeft gebracht, namelijk dat bij zijn werkzaamheden in de moskee geen sprake was van verlichtende omstandigheden, doet aan het voorgaande niet af. In rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak van 31 januari 2019 [3] staat namelijk dat niet in geschil is dat in het geval van eiser onder zijn arbeid dient te worden verstaan de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 17 mei 2018 beschreven werkzaamheden en verlichtende omstandigheden. Nu eiser geen rechtsmiddel(en) heeft aangewend tegen deze uitspraak, betekent dit dat, ook wat deze procedure betreft, vaststaat dat voornoemde werkzaamheden en daarbij behorende verlichtende omstandigheden aangemerkt moeten worden als ‘zijn arbeid’. Ook staat hiermee vast dat eiser per
10 mei 2016 hersteld is en dat hij per die datum geen recht (meer) had op een ZW-uitkering. De beroepsgrond faalt derhalve.
4.2
De rechtbank ziet ook op andere gronden geen aanleiding voor het oordeel dat eiser in aanmerking zou kunnen komen voor een IVA-uitkering. Niet in geschil is namelijk dat eiser na 12 maart 2014 nog een jaar gewerkt heeft zonder dat zijn arbeidsovereenkomst op enige wijze aangepast is. Verder acht de rechtbank in dit verband van belang dat eiser, zoals hij ter zitting verklaard heeft, nog altijd zelfstandig woont en voor de algemene dagelijkse levensverrichtingen niet afhankelijk is van anderen. Eiser krijgt naar eigen zeggen slechts af en toe hulp. Dat eiser ter zitting naar voren heeft gebracht dat zijn visuele beperking steeds erger is geworden, maakt dit niet anders. Op grond van medische informatie van eisers behandelaars staat immers vast dat eiser al vanaf zijn geboorte ernstig visueel beperkt is en dat hij reeds bij aanvang van de arbeidsovereenkomst maatschappelijk blind was. Deze beroepsgrond slaagt evenmin.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A.E. Bach, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
28 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.