In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoekster, die een schadevergoeding van € 25.000,- vorderde op grond van artikel 82 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De verzoekster wenste tevens de vernietiging van een koninklijk besluit (kb) en de verwijdering van de gegevens die betrekking hebben op dit besluit. De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoekster niet had voldaan aan de vereisten van artikel 8:90, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij verweerder niet in de gelegenheid had gesteld om op haar verzoek om schadevergoeding te reageren. Hierdoor was het verzoek om een voorlopige voorziening niet ontvankelijk.
De voorzieningenrechter merkte op dat er geen sprake was van onverwijlde spoed, aangezien het schadeverzoek betrekking had op een periode van 20 jaar en er bovendien sprake was van een complexe situatie met meerdere instanties en personen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet geschikt was voor behandeling in deze procedure, en dat er geen redenen waren om een voorlopige voorziening te treffen. De gevraagde vernietiging van het koninklijk besluit kon niet worden bereikt via een verzoek om schadevergoeding, aangezien er geen bezwaar of beroep aanhangig was tegen het kb. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.