ECLI:NL:RBDHA:2020:10713

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6460
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening en schadevergoeding op grond van de AVG

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 oktober 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoekster, die een schadevergoeding van € 25.000,- vorderde op grond van artikel 82 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De verzoekster wenste tevens de vernietiging van een koninklijk besluit (kb) en de verwijdering van de gegevens die betrekking hebben op dit besluit. De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoekster niet had voldaan aan de vereisten van artikel 8:90, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat zij verweerder niet in de gelegenheid had gesteld om op haar verzoek om schadevergoeding te reageren. Hierdoor was het verzoek om een voorlopige voorziening niet ontvankelijk.

De voorzieningenrechter merkte op dat er geen sprake was van onverwijlde spoed, aangezien het schadeverzoek betrekking had op een periode van 20 jaar en er bovendien sprake was van een complexe situatie met meerdere instanties en personen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet geschikt was voor behandeling in deze procedure, en dat er geen redenen waren om een voorlopige voorziening te treffen. De gevraagde vernietiging van het koninklijk besluit kon niet worden bereikt via een verzoek om schadevergoeding, aangezien er geen bezwaar of beroep aanhangig was tegen het kb. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en stelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6460
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster,

tegen

de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Trijsburg).

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Verzoekster vordert van verweerder een schadevergoeding van € 25.000,- op grond van artikel 82 van Verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (de Algemene Verordening Gegevensbescherming, AVG).
4. Verzoekster verzoekt de voorzieningenrechter deze schadevergoeding toe te wijzen en voorts te gelasten dat
a .(de gegevens van) het op verzoekster betrekking hebbende koninklijk besluit van
3 december 1999 (kb) worden verwijderd uit het gemeenteregister van de afdeling burgerlijke stand van de gemeente Den Haag;
b. het kb wordt vernietigd en (de gegevens van) het kb worden verwijderd bij de Dienst Justis.
5. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 21 oktober 2020 meegedeeld dat verzoekster heeft gesteld dat zij nimmer heeft verzocht om de geslachtsnaamwijziging waarop het kb van 3 december 1999 ziet. Er is geen bezwaar of beroep aanhangig tegen het kb van 3 december 1999. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek zich niet leent voor behandeling in een voorlopige voorzieningen procedure. Er is geen sprake van onverwijlde spoed (het schadeverzoek strekt zich uit over de periode van 2000 tot 2020) en er is tevens sprake van de nodige complexiteit door een veelvoud aan door verzoekster genoemde instanties en personen.
6.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster verweerder niet in de gelegenheid heeft gesteld een beslissing te nemen of reactie te geven op haar verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 82 van de AVG. Daartoe was zij op grond van artikel 8:90, tweede lid, van de Awb wel gehouden.
Er zijn door verzoekster geen bestuursrechtelijke beslissingen genoemd waartegen op dit moment een connexe bezwaar- of beroepsprocedure aanhangig is. Het verzoekschrift om verweerder te veroordelen tot schadevergoeding van € 25.000,- en dat gelijk kan worden gesteld met een beroepschrift, is weliswaar bij deze rechtbank ingediend en geregistreerd onder AWB 20/6461, maar voor toewijzing daarvan leent het kader van de procedure om voorlopige voorziening zich in beginsel niet. Ook overigens zijn er geen redenen om een voorlopige voorziening te treffen, omdat verzoekster daarmee niet kan bereiken wat zij in hoofdzaak wenst. De gevraagde vernietiging van het kb kan reeds niet worden bereikt, nu het hier gaat om een verzoek om schadevergoeding. Er is geen bezwaar of beroep aanhangig tegen dit kb, zodat dit kb als zodanig niet rechtstreeks in geschil is. Het door verzoekster gestelde spoedeisend belang dat zij per 22 oktober 2020 wenst af te reizen voor medische behandeling in het buitenland en dat zij door de door haar gestelde foutieve registratie mogelijk problemen zal ondervinden bij inschrijving van haar Nederlands paspoort bij een Nederlands consulaat in het buitenland kan hier niet aan afdoen. Een dergelijk belang, wat hier ook van zij en waarvan bij voorbaat niet kan worden gezegd dat het zich zal verwezenlijken, maakt het voorgaande niet anders.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.