Overwegingen
1. Eiseres 1 is de moeder van eiser. Eiser is getrouwd met eiseres 2. Eisers stellen van Iraakse nationaliteit te zijn. Eisers hebben op 21 mei 2014 Irak (Mosul) verlaten. Vanaf 2014 bevinden zij zich in Nederland.
2. Eisers hebben op 19 november 2014 asielaanvragen ingediend. Deze asielaanvragen zijn op 7 februari 2015 buiten behandeling gesteld omdat Litouwen verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling daarvan. Deze besluiten staan in rechte vast.
3. Eisers hebben opvolgende asielaanvragen ingediend op 10 juli 2015. Deze zijn op 12 juni 2017 door verweerder afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw.Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat is gebleken dat eisers naast de Iraakse nationaliteit ook de Armeense nationaliteit bezitten. Verweerder heeft zich gebaseerd op informatie uit het Belgische visuminformatiesysteem, waaruit is gebleken dat eisers onder een andere naam een visum bij de Litouwse overheid hebben aangevraagd en verkregen en waarbij zij een Armeens paspoort hebben gebruikt. Verweerder heeft destijds overwogen dat eisers, gelet op hun Armeense nationaliteit, zich aan dreigende of zich voordoende problemen in Irak kunnen onttrekken, nu zij zich onder bescherming van Armenië kunnen stellen. Omdat eisers verweerder hebben misleid omtrent hun nationaliteit door hun Armeense nationaliteit niet te vermelden bij hun asielaanvragen, zijn de aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond. Ook deze besluiten staat in rechte vast.
4. Op 3 juli 2018 hebben eisers voor de derde keer asiel aangevraagd. Ter ondersteuning daarvan hebben eisers een kopie van een verklaring van de
State Migration Servicevan Armenië van 11 juni 2018 overgelegd, waarin is verklaard dat zij sinds 2017 niet meer beschikken over de Armeense nationaliteit. Die aanvragen liggen ten grondslag aan de nu bestreden besluiten.
5. In de bestreden besluiten heeft verweerder de opvolgende asielaanvragen van eisers op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, e en g, van de Vw afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat er sprake is geweest van misleiding, dan wel het verschaffen van valse informatie. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eisers moedwillig afstand hebben gedaan van hun Armeense nationaliteit om in Nederland in aanmerking te kunnen komen voor een asielvergunning. Daarmee hebben zij het systeem, dat is bedoeld om mensen te beschermen tegen zaken als vermeld in het Vluchtelingenverdrag, moedwillig proberen te ontduiken. Een dergelijke ontduiking kan niet leiden tot een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft daaraan toegevoegd dat Armenië voor eisers als veilig land van herkomst kan worden beschouwd, dat zij hun Armeense nationaliteit kunnen terugkrijgen en dat ook van hen mag worden verwacht dat zij deze terugvragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. De rechtbank stelt voorop dat met de rechtbankuitspraak van 6 maart 2018 en de bevestiging door de Afdeling van 5 april 2018 de Armeense nationaliteit van eisers ten tijde van de besluiten van 12 juni 2017 in rechte vast staat. Dat geldt dus ook voor het oordeel dat eisers destijds met het verzwijgen van hun Armeense nationaliteit de Nederlandse autoriteiten hebben misleid.
7. De beroepsgrond van eisers, dat zij nimmer hebben geweten van hun Armeense nationaliteit, is al bij de beoordeling betrokken in de uitspraak van 6 maart 2018 en heeft niet geleid tot een ander oordeel over de aan eisers verweten misleiding. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover nu anders te oordelen. Verweerder heeft in de bestreden besluiten terecht overwogen dat de gestelde omstandigheid dat de reisagent die nationaliteit voor hen heeft geregeld zonder hun medeweten, voor risico van eisers moet blijven. Eisers moeten in juridische zin verantwoordelijk worden gehouden voor de handelingen die hun reisagent voor en/of namens hen heeft verricht.
8. Eisers betwisten dat zij verweerder hebben misleid, dan wel dat zij valse informatie hebben verschaft. Eisers hebben gewezen op hun recht om afstand te doen van hun nationaliteit en stellen zich op het standpunt dat hen dat niet mag worden tegengeworpen op grond van artikel 4, derde lid, onder e, van de Kwalificatierichtlijnen paragraaf C2/6.3 van de Vc. Zij hebben daarbij ook een beroep gedaan op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 19 december 2019.In die uitspraak is overwogen dat het een recht is van een vreemdeling om een nationaliteit in te trekken. De vraag of eisers recht hebben op het afstand doen van hun nationaliteit, is door verweerder echter niet ten onrechte irrelevant geacht. Vooropgesteld wordt dat (nog steeds) in rechte vast staat dat eisers verweerder hebben misleid over hun nationaliteit. Wat eisers in dit beroep hebben aangevoerd, kan niet leiden tot een ander oordeel. Verweerder heeft in de bestreden besluiten overwogen dat de betwisting van eisers dat zij nu nog de Armeense nationaliteit bezitten, feitelijk juist zou kunnen zijn, maar dat zij de Armeense nationaliteit eerder wel hebben bezeten en dat van hen mag worden verwacht dat zij zich wenden tot de Armeense autoriteiten om teneinde deze nationaliteit terug te krijgen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de bestreden besluiten eisers niet ten onrechte heeft verweten dat zij afstand hebben gedaan van hun Armeense nationaliteit. Verweerder heeft in dat verband kunnen tegenwerpen dat eisers met het afstand doen van hun Armeense nationaliteit moedwillig het asielsysteem hebben willen ontduiken en dat een dergelijke ontduiking niet kan leiden tot het verstrekken van een asielvergunning. Verweerder heeft daarbij in aanmerking mogen nemen dat eisers in hun eerdere asielprocedures hebben verzwegen dat zij met gebruikmaking van Armeense paspoorten en andere namen naar Europa zijn gereisd. Dat betekent dat verweerder voor wat betreft de asielaanvragen er (nog steeds) van heeft mogen uitgaan dat eisers zich op hun Armeens staatsburgerschap kunnen beroepen en dat aan artikel 4, derde lid, onder e, van de Kwalificatierichtlijn is voldaan.
10. Verweerder heeft voorts in redelijkheid mogen uitgaan van Armenië als beschermingsalternatief als bedoeld in artikel 31, vierde lid, aanhef en onder e, van de Vw. Verweerder heeft zich daarbij kunnen baseren op informatie uit onder meer het algemeen ambtsbericht over Armenië van de minister van Buitenlandse Zaken van 15 april 2016. Eisers hebben niet met stukken onderbouwd dat de informatie in dat ambtsbericht niet meer actueel zou zijn.
11. Eisers hebben een beroep gedaan op artikel 3 van het IVRKen stellen dat er niet is gekeken naar de belangen van de kinderen. Zij hebben die stelling evenwel niet nader gemotiveerd. Verweerder heeft daarover ter zitting toegelicht dat hij de belangen van kinderen altijd voorop stelt, maar dat hij niet inziet dat en hoe de belangen van de kinderen in dit geval bij de bestreden besluiten zijn geschaad. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van de kinderen. Het enkele feit (in de zienswijze gesteld) dat twee van de (klein)kinderen in Nederland zijn geboren, maakt niet dat verweerder tot een andere beoordeling van de aanvragen had moeten komen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat eisers sinds hun komst naar Nederland nimmer rechtmatig verblijf hebben gehad.
12. De asielaanvragen zijn terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. De beroepen zijn ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.