Op 28 oktober 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen, bereiden, en vervoeren van verdovende middelen, specifiek cocaïne en heroïne. De tenlastelegging betrof feiten die zich zouden hebben afgespeeld tussen 11 en 17 september 2019, waarbij de verdachte in samenwerking met anderen betrokken zou zijn geweest bij een transport van ongeveer 60 kilo cocaïne en 40 kilo heroïne. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op verschillende data, waarbij de officier van justitie mr. I. Doves en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. P.K. de Blieck-Willemsen, hun standpunten naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat op 16 september 2019 een zending met vermoedelijk verdovende middelen werd aangetroffen bij een transportbedrijf. De zending, die was verpakt als bevroren kipsaté, bleek cocaïne en heroïne te bevatten. De verdachte ontkende echter te weten dat er verdovende middelen in de zending zaten en stelde dat hij slechts een transportbedrijf wilde opzetten. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de bewijsstukken zorgvuldig gewogen.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de zending. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en gelastte de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.