Uitspraak
itspraak
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 juni 2020 uitspraak gedaan in een beroep van een eiser tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, dat op 29 april 2020 werd genomen, hield in dat de eiser vanuit de opvangvoorziening in [woonplaats] werd overgeplaatst naar de Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen. Eiser heeft echter direct na aankomst bij de HTL het terrein verlaten en zich onttrokken aan het toezicht van de autoriteiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zich aan het toezicht heeft onttrokken en dat er geen bekendheid is over zijn huidige verblijfplaats. De gemachtigde van eiser heeft echter aangegeven dat er nog steeds contact is met eiser en dat hij belang heeft bij een oordeel over zijn beroepschrift. De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd, maar heeft ook opgemerkt dat het bestreden besluit inmiddels was opgeheven. Hierdoor kon eiser alleen procesbelang hebben als hij schade kon aantonen die het gevolg was van het bestreden besluit.
Eiser heeft gesteld dat hij door de verplichte overplaatsing naar de HTL zich genoodzaakt voelt om zich schuil te houden, wat hem de toegang tot reguliere opvang en zakgeld ontneemt. De rechtbank oordeelde echter dat er geen procesbelang was, omdat eiser het terrein van de HTL direct na aankomst had verlaten en daardoor geen schade had geleden die aan het bestreden besluit kon worden toegeschreven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier A. Vranken, en is openbaar uitgesproken op 3 juni 2020.