ECLI:NL:RBDHA:2020:10681

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
NL20.12291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening met vrees voor refoulement

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Somalische nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij zijn vrees heeft geuit voor refoulement naar Somalië, waar hij voor zijn leven vreest vanwege de familie van zijn voormalig echtgenote. Tijdens de zitting heeft eiser zijn zorgen geuit over de situatie van zijn familie in Turkije en de ziekte van zijn vader, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de vrees voor uitzetting naar Somalië onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat Oostenrijk, als verantwoordelijke lidstaat, zich aan de internationale verplichtingen moet houden en dat eiser zijn gronden tegen uitzetting in Oostenrijk moet aanvoeren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, en is bekendgemaakt op 10 augustus 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.12291
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. B. Anik),

en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.12292, plaatsgevonden op 4 augustus 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Adam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt van Somalische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [1979] .
1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiser voert aan dat hij al jaren gescheiden is van zijn familie. Hij heeft zijn gezin moeten achterlaten in Turkije, is alleen vertrokken naar Oostenrijk en daarnaast verblijft zijn vader, die erg ziek is, ver bij hem vandaan. Eiser vreest verder dat Oostenrijk hem zal terugsturen naar zijn land van herkomst, waar hij voor zijn leven te vrezen heeft wegens de familie van zijn voormalig echtgenote. Dat is de voornaamste reden waarom hij niet terug wil naar Oostenrijk.
3. Gelet op wat ter zitting is aangevoerd, begrijpt de rechtbank dat eiser niet langer een beroep doet op artikel 17 van de Dublinverordening, maar dat het alleen gaat om de vrees om door Oostenrijk te worden uitgezet naar Somalië, terwijl hij daar te vrezen heeft.
4. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Oostenrijk uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De enkele stelling dat eiser vreest na overdracht aan Oostenrijk te zullen worden uitgezet naar zijn land van herkomst is hiertoe onvoldoende. Immers, Oostenrijk heeft met het claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser in behandeling te zullen nemen. Hierbij dient Oostenrijk de op hem rustende internationale verplichtingen te eerbiedigen, die gelijk zijn aan die in Nederland. Eiser heeft geen gronden aangevoerd, waaruit blijkt dat Oostenrijk dat niet zal doen. De omstandigheden waarom eiser niet wil/kan worden uitgezet naar Somalië dient hij in Oostenrijk naar voren te brengen. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Oostenrijk de internationale verplichtingen nakomt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
10 augustus 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.